Overslaan en naar de inhoud gaan

Zoek naar woorden in 12 partijprogramma's

Geef een of meerdere woorden
Selecteer een van de filters en klik op 'Toepassen' om het resultaat te zien

In Vertrouwen

SGP Verkiezingsprogramma 2021-2025

Woord vooraf

Het nieuwe verkiezingsprogramma 2021-2025 ligt hier voor u. Het is gemaakt in bijzondere omstandigheden. Het snel oprukkende Covid-19 virus heeft sinds maart 2020 ook de totstandkoming van dit verkiezingsprogramma beïnvloed. Veel vergaderingen moesten online gedaan worden. Toch is de kwaliteit daar niet minder door. Dat heeft vooral te maken met de grote inzet van allen die aan dit programma hebben meegewerkt. Dat zijn vertegenwoordigers uit alle partijgeledingen en medewerkers op het partijbureau. Vanuit de achterban kon men meedenken en invloed uitoefenen op het programma. Hier is tijdens een speciaal partijcongres op 16 januari 2021 ruimschoots gebruik van gemaakt. Ik wil graag allen die aan dit programma hebben meegewerkt hartelijk danken voor hun inzet die van grote betrokkenheid blijk geeft.

Het motto ‘In vertrouwen’ is niet zomaar gekozen. Juist in deze onzekere tijden waarin niets meer vanzelfsprekend is. Waarin de mens, die dacht dat alles maakbaar en beheersbaar was, er ineens achter gekomen is dat een onzichtbaar virus de hele wereld plat kan leggen. Terwijl de economie wankelt en het sociale leven in gezinnen onder druk komt te staan, dán spreken over vertrouwen?

Ja, toch wel. Met dit motto wil de SGP laten zien dat het mogelijk is om te werken aan vertrouwen in de samenleving. Om politieke standpunten naar voren te brengen die mee kunnen werken aan dat vertrouwen. Als oudste politieke partij in Nederland wil de SGP hierin betrouwbaar zijn.

De SGP is een christelijke partij. Een christen stelt zijn vertrouwen niet op mensen, op organisaties of instituties, maar op God. De Heere onderhoudt en regeert deze wereld, ook in deze onzekere tijden. Hij is almachtig, alwetend, rechtvaardig maar ook genadig.

Een christen leeft ‘in vertrouwen’ op deze God. Vanuit dat geloofsvertrouwen en in afhankelijkheid van Zijn zegen willen we politiek bedrijven. Ten dienste van de medemens in onze Nederlandse samenleving.

D. van Meeuwen Partijvoorzitter

Inleiding

In vertrouwen

Je moet maar durven! Een tijd die gestempeld wordt door de pandemie van een rondwarend dodelijk virus, oplopende spanningen tussen de VS, China en Rusland, heftige onlusten, aanslagen door terroristen en gigantische schulden, en dan kiezen voor het motto ‘In vertrouwen’. Wie om zich heen kijkt, ziet wankelende zekerheden. Mensen voelen zich steeds meer onzeker. Dat uit zich in bange vragen over hoe het nu verder moet. Het uit zich ook in wantrouwen.

Wantrouwen regeert

Want wie en wat kun je nu nog vertrouwen? Politici staan in een kwade reuk omdat ze ‘alleen maar aan zichzelf denken’. Wetenschappers spreken elkaar tegen, zelfs over de meest basale vragen als die of een mondkapje nu wel of geen zin heeft. Wat de viroloog stellig beweert, wordt door een andere medicus even beslist ontkend. Verwachtingen over de economie blijken er vaak naast te zitten. En wat moet je met media die totaal verschillende beelden schetsen van dezelfde ‘feiten’ of die als het gaat over bijvoorbeeld Israël, stelselmatig maar één kant laten zien en horen?

Tóch vertrouwen

Tóch spreekt de SGP de kiezers aan met het motto: ‘In vertrouwen’. Dat is een bewuste keuze. Juist nu! Juist nu heel veel mensen door alles wat er in hun eigen leven en in de levens van anderen gebeurt vol wezenlijke vragen zitten, is er behoefte aan houvast, aan mensen die je wél kunt vertrouwen. Om samen te kunnen leven is een basis van vertrouwen nodig.

Het vertrouwen waar een christen uit leeft, is niet zomaar vertrouwen in mensen of organisaties en instituties. Daarmee kom je bedrogen uit, iedere keer weer. Waar het op aankomt, is het geloofsvertrouwen in een alwetende, trouwe, rechtvaardige en genadige God bij Wie mensen die het ook niet meer weten, kunnen ‘schuilen’. We geloven en belijden dat die levende God regeert, dwars door het wereldgebeuren heen. Voor ons vaak zo onbegrijpelijk, maar tóch. De geschiedenis is geen toevallige samenloop van omstandigheden en gebeurtenissen die elkaar in rap tempo opvolgen, maar ligt in Gods hand. Dat ‘zeker weten’ geeft rust, en vertrouwen in de toekomst, ook vandaag, ook in deze tijd.

In afhankelijkheid

Dat geloof in de levende God Die regeert, moet niet in mindering worden gebracht op de verantwoordelijkheid die ieder mens heeft om onze handen uit de mouwen te steken en ‘te doen wat zijn of haar hand vindt om te doen’. Dat is, kort samengevat: de aarde bouwen en bewaren, en dat vanuit de hartelijke belijdenis dat we God dienen lief te hebben boven alles en de naaste als onszelf.

Het is niet niks, wat hier gevraagd wordt. Maar het mooie van de erkenning dat God regeert, is nu juist dat dit voorkomt dat we denken dat wij, zondige en gebrekkige mensen, het allemaal zelf moeten doen. Juist die zware verantwoordelijkheid laat ons des te meer onze afhankelijkheid van onze Schepper voelen. Dan weten we dat de uitkomst van al ons doen en laten in Zijn handen ligt. Dát geeft vertrouwen, en in dat vertrouwen mogen we ons werk doen.

Bescheiden

Daarbij past ons bescheidenheid. Nu de hele wereld geteisterd wordt door een ongekende en ongedachte pandemie, wordt dat wel héél duidelijk. Al onze precieze berekeningen en grootse plannen kunnen in de prullenbak als gevolg van een minuscuul klein virus dat zich onverwacht en razendsnel over heel de wereld heeft verspreid. Waaruit maar weer eens pijnlijk blijkt: de mens en de maatschappij zijn niet maakbaar. Verre van dat zelfs.

Deze belangrijke notie keert overal terug in het SGP-verkiezingsprogramma. We dachten en denken de samenleving zélf te kunnen kneden naar onze voorkeuren. Maar niets is minder waar. Dat dwingt ons de ogen open te doen voor de realiteit en dat wat er écht toe doet.

Vertrouwen, zeker geloofsvertrouwen, is niet iets wat je als overheid of als partij kunt dicteren. Vertrouwen is wél iets wat je stukje bij beetje moet winnen. Daarvoor moet je geloofwaardig zijn. Dat kan door een vaste koers te varen. Dat kan óók door geen dingen te beloven die niet waargemaakt kunnen worden. Vertrouwen ontstaat verder door open en integer te zijn. Daar zijn daden voor nodig die de gesproken woorden onderstrepen in plaats van doorkrassen. In de Bijbel staat niet voor niets: een goede naam is meer waard dan kostbare olie.

Rust

Zoals gezegd: ons ankerpunt is dat God regeert en Hem niets uit de hand loopt. Daar staan we extra bij stil op zondag. Dé dag om tot bezinning te komen bij een open Bijbel en de verkondiging van Gods Woord, Wet en Evangelie. Laten we die dag koesteren als ‘vluchtheuvel’ in een jachtige tijd en onrustige wereld. De zondag is een weldadig geschenk om iedere week mee te beginnen vanuit de door God gegeven rust. We mogen dan, samen of alleen, even pas op de plaats maken en al ons werk loslaten en met een gerust hart in Zijn handen leggen. In het vertrouwen dat Hij weet wat goed is en regeert!

Indeling

De opbouw van het verkiezingsprogramma loopt parallel met de indeling van de bestaande beleidsterreinen. De standpunten en voornemens kunnen herleid worden tot drie kernbegrippen. Leven. Gezin. Nederland.

Leven

Het besef dat mensenlevens beschermwaardig zijn, blijkt bleek nog eens overduidelijk tijdens de coronapandemie, nu ‘Nederland’ bereid is alles op alles te zetten om te voorkomen dat mensen overlijden aan het gevaarlijke virus. Gelukkig en terecht!

Het leven is een uniek geschenk van God, en tegelijk o zo kwetsbaar. Dat laatste ontroert ons als we een echo zien van een ongeboren kindje. Dat raakt ons óók als we aan een sterfbed staan, iemand zien aftakelen, of vreselijk lijden.

Maar, een zelfgekozen dood is niet het antwoord op deze intense levensvragen en onze worsteling met de vraag naar ‘de zin van het lijden’. Dan slaan we de verkeerde weg in en gaat het van kwaad tot erger. De goede weg is liefdevolle zorg, hulp en geborgenheid.

Zorg

Het Nederlandse zorgstelsel behoort tot de beste in de wereld. Dat is iets om dankbaar voor te zijn. Wie zelf op zorg aangewezen is of was, weet hoe weldadig het is dat er goede verpleeg- of ziekenhuizen zijn waar bekwame, toegewijde artsen en verpleegkundigen werken. Die zorg wordt steeds belangrijker, onder andere omdat steeds meer Nederlanders steeds ouder worden en wijzelf, of onze ouders of grootouders vroeg of laat op hulp aangewezen zijn.

Overigens laat de coronacrisis zien hoe goed het is dat er naast de professionele hulp ook ontzettend veel zorg wordt gegeven door gezins- of familieleden, vrijwilligers en kerken. In dat verband is het belangrijk op te merken dat goede zorg aansluit bij de eigen leefwereld van de verzorgde. De waardering voor, en dus beloning van (professionele) werkers in de zorg kan en moet beter.

Leefomgeving

In een dichtbebouwd en steeds voller wordend land als Nederland, staan het landschap, flora en fauna onder een zware druk. Die druk op water, bodem en lucht wordt nog versterkt door de aanwijsbare gevolgen van een veranderend klimaat. Dat vraagt om maatregelen die helpen om de uitstoot van allerlei schadelijke stoffen te verminderen.

Daarbij dreigen twee gevaren. Dat is aan de ene kant net doen alsof er niks aan de hand is en alles vanzelf wel weer beter wordt. Dat is struisvogelpolitiek. Maar even onverstandig is het om al onze energie te steken in plannen die niet realistisch zijn en waarin de verhouding tussen kosten en onzekere baten zoek is. Zo maakbaar is het allemaal niet, en het klimaat al helemaal niet.

De SGP is voor een nuchter beleid met concrete maatregelen en haalbare doelen die écht zoden aan de dijk zetten vanuit het principe van de voorzorg. Het is altijd verstandig om zuinig te zijn met energie en zo weinig mogelijk kwalijke stoffen uit te stoten. De maatregelen die we nemen moeten technisch haalbaar, voor iedereen betaalbaar en op de lange termijn ook betrouwbaar zijn. In het vertrouwen dat zo, stap voor stap, verbetering zichtbaar wordt.

Gezin

Het klassieke gezin van man en vrouw, vaak verrijkt met kinderen, is als vanouds dé pijler en belangrijkste levenskring van de hele maatschappij. En als in zo’n gezin liefde woont, is dat een zegen van onschatbare waarde voor iedereen. Waar gezinnen floreren, bloeien mannen en vrouwen en kinderen op. Dat is een soort natuurwet die in de schepping is gelegd, en dat geeft vertrouwen. Wat dat betreft zou het een prachtig signaal zijn als de Grondwet die waardering voor het klassieke gezin zou uitdrukken in een speciale passage.

Huwelijk

Aan de basis van een gezin ligt een huwelijk waarin man en vrouw elkaar liefhebben en trouw zijn. De dagelijkse werkelijkheid is helaas nogal eens anders. Als ergens de gebrokenheid van na de zondeval bitter en pijnlijk wordt gevoeld, is het wel in huwelijken en families. De gevolgen zijn, geestelijk en materieel, enorm, en al helemaal voor kinderen die erin meegezogen worden. Ook hier geldt dat maakbaarheid een illusie is, maar dat mag nooit reden zijn om afbreuk te doen aan de belofte van liefde en trouw. Als we dat wél zouden doen, maken we de ellende en misère alleen nog maar groter. Een samenleving die zulke deugden laat vallen, valt vroeg of laat zelf ten prooi aan ontbinding.

Identiteit

De SGP is tegen het knutselen met genen. De gevolgen hiervan zijn niet te overzien, wat op zich al een reden is om er niet aan te beginnen.

Verder neemt de SGP stelling tegen de absurde pogingen om de onmiskenbare verschillen tussen mannen en vrouwen uit het dagelijks leven weg te gummen. Natuurlijk moeten we interseksepersonen en transgenders bijstaan waar we kunnen. Dat wil de SGP ook zeker doen. Maar het is dwaas om daarvoor wc-bordjes en kinderkleertjes of speelgoed genderneutraal te maken. Iets soortgelijks is aan de hand als mannen en vrouwen niet meer mogen worden aangesproken met ‘dames en heren’. Verschil is er en mag er zijn, en het is onzinnig dat te ontkennen.

Werk en inkomen

In hun eigen gezin moeten mannen en vrouwen de taken onderling kunnen verdelen zoals ze dat zelf willen en niet gedwongen worden door de staat. Dat behoort tot essentiële vrijheden die burgers hebben.

Des te onverkwikkelijker is het dat eenverdieners extreem veel meer belasting moeten betalen dan tweeverdieners met hetzelfde inkomen, zeker als je bedenkt dat in veel van deze gezinnen een van de partners eenvoudigweg niet kán werken of dag in dag uit klaar staat voor kinderen of hulpbehoevende familieleden. Gezinnen kunnen heel goed zélf bepalen hoe ze het werk verdelen.

De SGP zal dan ook blijven doen wat ze al jaren doet: er voortdurend op hameren dat de kloof tussen eenverdieners en tweeverdieners écht kleiner wordt.

Nederland

Vluchtelingen, migratie, racisme, discriminatie en ‘Europa’, thema’s die veel mensen heftig beroeren in deze onzekere tijden. De SGP stelt: we moeten werken aan een veilig en leefbaar Nederland.

Niet te ontkennen valt dat sommige problemen niet los zijn te zien van wat er buiten onze grenzen gebeurt. Maar dat moet ons des te sterker doen pleiten voor het behoud van onze eigen zelfstandigheid en identiteit. Dat geeft meer vertrouwen dan nóg méér van onze zeggenschap overdragen aan landen die vooral voor hun eigen belangen opkomen en Eurocommissarissen die nog nooit een voet op Nederlandse bodem hebben gezet.

EU

Samenwerking tussen landen is nodig. Handeldrijvende Nederlanders weten dat, al eeuwen. De vraag is: hoe ver wil je daarin gaan? Wie kijkt naar hoe de Europese Unie (EU) zich ontwikkelt, kan niet anders dan concluderen dat de Unie steeds meer macht naar zich toetrekt, al dan niet via een sluiproute. Alle plechtige beloften om de EU niet nog verder op te tuigen worden gevolgd door daden waarbij nóg meer bevoegdheden worden weggegeven. Van meet af aan was de SGP tegen de invoering van de euro. Allereerst hadden we politieke bezwaren. Maar de belangrijkste reden was een economische: één munt werkt niet in zo’n groot valutagebied met zo ontzaglijk veel en grote economische, bestuurlijke, sociale en culturele verschillen. Hoe terecht die bezwaren waren, zien we nu. De zogeheten ‘transferunie’.

Daarom vindt de SGP dat er nu echt goed en serieus moet worden gekeken naar alternatieven voor deze eenheidsmunt. Samenwerking ja, superstaat nee.

Israël

In de Verenigde Naties, maar ook in de EU, staat Israël voortdurend in de beklaagdenbank. Terwijl juist Israël een van de weinige staten in het Midden-Oosten is waar sprake is van een democratische rechtstaat. Ook is er wereldwijd sprake van al dan niet islam-gerelateerd antisemitisme. Helder moet zijn dat de SGP, ook als dat tegen de hoofdstroom in gaat, zich verbonden weet met het Joodse volk en Israël in woord en daad blijft steunen.

Migratie

De SGP stond altijd op het standpunt dat Nederland (al dan niet tijdelijk) ruimte moet bieden aan mensen die moeten vluchten uit hun land door oorlog, geweld of vervolging. De SGP vindt dat nog steeds. Dat heeft alles te maken met Bijbelse herbergzaamheid.

Maar een warm hart voor mensen in nood, kan en moet gepaard gaan met een koel hoofd. Nederland behoort tot de dichtstbevolkte landen ter wereld, wat op zich al beperkingen oplevert. Bovendien moet Nederland wel Nederland blijven. Als zich hier grote groepen migranten vestigen, alleen maar omdat het leven hier beter is, dan zijn we verkeerd bezig. Nederland moet dan ook stoppen met algemene pardonregelingen waarbij op de korte termijn de rechtvaardigheid en op de lange termijn de barmhartigheid wordt ingeleverd. Er moet meer ingezet worden op goede opvang in de regio.

Veiligheid

Het handhaven van orde en gezag en de verdediging van het land zijn kerntaken voor een regering. Het spreekt vanzelf dat daarvoor voldoende geld beschikbaar moet zijn, wat helaas niet het geval is. Om die reden blijft de SGP als geen enkele andere partij, altijd en consequent pleiten voor voldoende middelen om politie, justitie en de krijgsmacht hun werk goed te kunnen laten doen.

Geld en goed

De economische en financiële situatie is door de coronacrisis op scherp komen te staan. Bedrijven zijn –terecht!- tijdelijk gesteund om te voorkomen dat ze omvallen en er veel mensen op straat komen te staan. Gevolg is wel dat de staatsschuld volgend jaar gigantisch is: 500 miljard (500.000.000.000) euro! Mede daardoor zitten we met z’n allen ongekend diep in de schulden, en de crisis is nog (lang) niet voorbij.

Om aan geld te komen, drukt de Europese Centrale Bank in Frankfurt nu dagelijks miljoenen euro’s bij. Daarnaast heeft de EU massaal leningen afgesloten, in totaal nu al voor 750 miljard. Iedereen begrijpt dat dit een ontzaglijk zware hypotheek legt op de toekomst, en dan met name op de generaties die deze leningen moeten gaan aflossen. Ook Nederlanders moeten voor die Europese leningen opdraaien!

De SGP hecht aan een financieel solide beleid. Daarom is ook in magere jaren, zoals nu, begrotingsdiscipline nodig. Dat betekent heel concreet: de staatsschuld niet nog verder onnodig laten oplopen en er hard aan werken dat de enorme staatsschuld weer gaat dalen. De rekening, ook die van de coronacrisis, moet betaald worden.

Toch vertrouwen

Ja, er is veel onzekerheid. We maken plannen, maar de wereld verandert met de dag. Laat staan dat iemand weet hoe de wereld er over vier jaar uit zal zien. Toch hebben wij geen reden tot wanhoop of paniek. God regeert, en Hem loopt niets uit de hand. Want niet onze eigen prestaties, maar de genade van God geeft ons grond onder de voeten. Daarom is het goed om met een gerust hart, samen of alleen, soms even stil te staan, ons werk los te laten en in Zijn handen te leggen. In vertrouwen, want Hij regeert.

Hoofdstuk 1. Jeugd en gezin

Een goed gezin is het halve werk. Waar gezinnen floreren, bloeien mannen, vrouwen en kinderen op. Gezinnen waar liefde en trouw wonen, bieden kinderen niet alleen een veilige plek, maar ze scheppen ook een vertrouwde omgeving voor de overdracht van waardevolle normen en de persoonlijke groei van alle gezinsleden. Ouders en kinderen helpen elkaar als het goed is vooruit – bij wijze van spreken van de kinderwagen tot de rolstoel. Hierdoor kan veel eenzaamheid en verdriet worden voorkomen. Maar het gezin staat onder druk. Dat heeft te maken met de vergrijzing: steeds minder kinderen worden geboren en ouderen worden steeds ouder. Dit betekent dat de druk hoger wordt, de zorgvragen binnen gezinnen en families groeien en de vraag naar mantelzorg toeneemt. De overheid zou veel meer doordrongen moeten zijn van het besef dat een beleid dat positief is voor gezinnen van belang is voor de gehele samenleving, nu en in de toekomst. Het gezin gaat iedereen aan, als ouder en/of kind, gehuwd of alleenstaand. Dankzij je familie of gezin sta je er niet alleen voor. De SGP is de gezinspartij bij uitstek.

Huwelijk en ouderschap

Het huwelijk tussen een man en een vrouw is een bijzonder mooi geschenk van onze goede Schepper. Zo’n huwelijk is bedoeld als een verbintenis voor heel het leven. Het is ook niet toevallig dat het huwelijk van man en vrouw in vrijwel alle tijden en culturen een vanzelfsprekende leefvorm was en is. Man en vrouw zijn voor elkaar gemaakt, ze vullen elkaar aan en ze hebben elkaar nodig. Een liefdevolle, duurzame verbintenis van een vader en moeder is ook voor kinderen een geschenk waarvan de waarde niet kan worden overschat. Het gemis van zo’n verbintenis wordt juist dán ervaren, wanneer één van de ouders, om wat voor reden dan ook, er niet (meer) is. De positieve betekenis van vaderschap en moederschap moet onderstreept worden, en zeker niet vervangen door een genderneutrale benadering die de realiteit ontkent.

  • 1. De positieve waardering van het klassieke gezin van vader, moeder en kinderen verdient een plaats in de Grondwet, zodat het gezin meer bescherming krijgt.
  • 2. De unieke status van het huwelijk van één man en één vrouw, de relatie waaruit op natuurlijke wijze kinderen worden geboren, dient in regelgeving en beleid tot uitdrukking te komen.
  • 3. In aansluiting bij Vlaanderen moet er ook in Nederland een minister van Volksgezondheid, Welzijn en Gezin komen die ervoor zorgt dat de aandacht voor het gezin niet langer versnipperd is. Er komt ook een jaarlijkse rapportage over de staat van het gezin, met onder meer sociale, financiële en demografische informatie.
  • 4. Ambtenaren van de burgerlijke stand die op grond van hun geweten niet mee kunnen werken aan een ‘homohuwelijk’ moeten die vrijheid blijvend hebben, zoals door de wetgever bij de invoering in 2001 is beloofd en destijds breed werd erkend.
  • 5. Het huwelijk is een verbond voor het leven, geen contract voor zolang als het wederzijds voordeel oplevert. Wetgeving mag daarom niet voorsorteren op een (echt)scheiding, laat staan dat deze (echt)scheiding faciliteert. De algehele gemeenschap van goederen van gehuwden moet weer de wettelijke norm worden. In ieder geval moeten echtgenoten die in algehele gemeenschap van goederen willen trouwen dit eenvoudig en zonder extra kosten kunnen doen.
  • 6. Mannen die ongehuwd of ongeregistreerd samenwonen moeten actiever worden geïnformeerd over de consequentie dat zij niet automatisch delen in het ouderlijk gezag over een kind dat zij binnen die samenlevingsvorm krijgen.
  • 7. Een regeling van deelgezag is onwenselijk. De veronderstelde voordelen van (gedeeltelijk) ouderlijk gezag voor meer dan twee ouders wegen bovendien niet op tegen de te verwachten juridisering en het getouwtrek rond kinderen. Het schept voor kinderen meer verwarring terwijl hun opvoeding juist gebaat is bij stabiliteit.
  • 8. Het is niet gewenst om de wijziging van geslachtsregistratie te vereenvoudigen door niet langer een deskundigenverklaring te vragen.

Trouw en (echt)scheiding

Sterke huwelijken en relaties zijn het bindmiddel van de samenleving. Als een huwelijk of relatie daarentegen stukbreekt en ontbonden wordt, geeft dat veel verdriet en spanningen voor alle betrokkenen. Het betekent niet alleen dat een plechtige belofte teniet gedaan wordt. Ook voor kinderen is de pijnlijke consequentie dat zij vaak tegen hun wil moeten kiezen tussen vader of moeder. Te gemakkelijk uit elkaar gaan is in veel gevallen niet een oplossing, maar vooral een bron van extra ellende, schade en verdriet. De problematiek van huiselijk geweld en vechtscheidingen spreekt boekdelen. De samenleving zou er alleen al daarom bij gebaat zijn als zij actiever de verwachting uitspreekt dat gehuwden en partners proberen bij elkaar te blijven en hun relatie te verbeteren. Uit onderzoek van wetenschappers en ervaringen van hulpverleners en leraren blijkt overduidelijk dat kinderen uit gebroken gezinnen vaak op achterstand staan. Helaas steken we als samenleving nog te vaak onze kop in het zand voor deze ongemakkelijke waarheid. Sterker nog, reclame voor vreemdgaan gaat vaak ongehinderd door!

  • 9. De Rijksoverheid dient te faciliteren dat gemeenten loketten openen die ouders ondersteunen bij het redden van hun relatie in plaats van loketten die een (echt)scheiding faciliteren.
  • 10. De regering moet met landelijke organisaties als de Kinderombudsman en het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) samenwerken in campagnes om de voordelen en gezondheidswinst van stabiele relaties onder de aandacht te brengen. Daarbij hoort ook dat mannen en vrouwen zich bewust worden van de ellende die het gevolg is van vreemdgaan en echtscheiding.
  • 11. Gemeenten moeten gestimuleerd en ondersteund worden om gebruik te maken van de juridische mogelijkheden om reclames voor vreemdgaan en ander verraderlijk gedrag te weren uit de publieke ruimte.
  • 12. Zolang gemeenten te weinig programma’s voor vroegtijdige hulp en begeleiding bij huwelijksproblemen aanbieden, wil de SGP de kosten van relatieondersteuning in het basispakket van de zorgverzekering opnemen.
  • 13. Flitsscheidingen waarbij een huwelijk makkelijk ontbonden kan worden door een ambtenaar van de burgerlijke stand, miskennen de waarde van het huwelijk en doen geen recht aan de complexe werkelijkheid, zelfs als er geen (minderjarige) kinderen zijn.
  • 14. Kinderen moeten vanwege hun kwetsbare positie bij een scheiding voor de behartiging van hun belangen een onafhankelijke, professionele begeleider toegewezen krijgen.
  • 15. Het ouderschapsplan moet in het belang van het kind beter gehandhaafd worden.
  • 16. De rechter dient actief gebruik te maken van de mogelijkheid om bij schrijnende situaties de nieuwe alimentatietermijn van vijf jaar te verlengen. De alimentatieverplichtingen moeten effectief worden gehandhaafd. De rekening van een echtscheiding mag niet zomaar op de samenleving worden afgewenteld.
  • 17. Om bewustwording te stimuleren is meer onderzoek nodig naar de maatschappelijke kosten van echtscheiding.

Opvoeding en opvang

De meest unieke relatie hebben kinderen met hun eigen ouders. Papa en mama zijn onvervangbaar, hoe blij we ook zijn als anderen hen (vaak uit nood) vervangen. Het is een slecht signaal als de overheid alleen maar oog heeft voor betaald werk en ouders met drang ertoe beweegt om de zorg voor hun kinderen uit te besteden aan anderen. Nog kwalijker is het wanneer de overheid actief ideologische opvattingen over seksualiteit, huwelijk, gezin en rolpatronen aan burgers en leerlingen op te dringen, onder andere via zogenaamd onafhankelijke media en lesmateriaal op scholen. De regering moet zich verre houden van indoctrinatie door het zogenoemde concept van gendermainstreaming en de gedachte dat iemands geslacht een vrije, individuele keuze zou zijn. Het gezin van vader, moeder en kinderen is geen ‘genderstereotiep beeld’ of een ‘sociaal construct’, maar een eeuwenoud gegeven en de natuurlijke praktijk in alle samenlevingen. Daar is niets mis mee. Integendeel, het is een Bijbelse scheppingsorde. Door dat te ontkennen, roepen we ontwrichting van de samenleving over ons af.

  • 18. De leeftijdsgrens van de leerplicht moet ongewijzigd blijven. De ontwikkelingsfase van kleuters vraagt inhoudelijk een minder schoolse benadering in opvang en onderwijs. Juridische obstakels voor samenwerking tussen scholen en peuterspeelzalen moeten verdwijnen. De nauwe verwantschap in benadering van peuters en kleuters maakt het wenselijk om de afstemming te vergemakkelijken. Kinderen die naar de peuterspeelzaal gaan moeten bijvoorbeeld als leerlingen van een school kunnen worden ingeschreven en bekostigd.
  • 19. Ouders die samen op vrijwillige basis opvang willen organiseren, verdienen daarvoor volop de ruimte. Deze ouders mogen zeker niet in het keurslijf van de bekostigde opvang geperst worden.
  • 20. Ook ouders die geen betaald werk doen, dienen op gelijke voet financiële steun te krijgen als zij hun kind naar de peuterspeelzaal willen sturen, juist vanwege de pedagogische functie van de peuterspeelzaal.
  • 21. Het toezicht van de GGD op peuterspeelzalen en kinderopvang moet zodanig geregeld worden dat willekeur als gevolg van verschillen in regels tussen gemeenten verdwijnt.
  • 22. Actieplannen van de overheid om vermeende ‘genderstereotype beeldvorming’ door media, uitgevers, ondernemers en anderen te bestrijden worden direct beëindigd. De regering moet juist meer aandacht hebben voor de serieuze vragen en problemen waar onder andere transgenders en interseksepersonen mee te maken hebben en kwetsbare personen bescherming bieden.
  • 23. Seksuele opvoeding van kinderen en jongeren is eerst en vooral de verantwoordelijkheid van de ouders. Daarnaast spelen scholen een belangrijke aanvullende rol. Subsidies aan scholen voor lesmethoden inzake seksuele opvoeding moeten ook beschikbaar zijn voor scholen die over huwelijk en seksualiteit klassieke, Bijbelse opvattingen hebben.
  • 24. De GGD moet minder eenzijdig leunen op programma’s en materiaal van organisatie Rutgers. De regering dient de instellingssubsidie aan deze verre van neutrale stichting stop te zetten en zal na moeten gaan of het materiaal van Rutgers de toets van objectiviteit kan doorstaan en of het voldoet aan degelijke wetenschappelijke standaarden.

Huishoudboekje en eenverdieners

Een gezin waarin iedereen zich geborgen voelt, is voor de samenleving een goudmijn, geen kostenpost. De overheid moet deze gezinnen dus (financieel) steunen in plaats van straffen. Gezinnen waar één partner de kost verdient, worden in ons belastingstelsel nu geheel ten onrechte gediscrimineerd. Zo’n gezin draagt soms zelfs zeven keer zoveel belasting af als een gezin met een vergelijkbaar inkomen dat door twee partners wordt ingebracht. Dat is oneerlijk en onrechtvaardig. Waarom geldt de veelgeroemde keuzevrijheid voor hen niet? De staat mag niet de individualistische moraal en het streven naar eenzijdig economische welvaart - zelfs tot achter de voordeur - aan mensen opdringen. De regering behoort zich daarom niet te bemoeien met de keuzes die vaders en moeders in hun gezin maken over de verdeling van arbeid en zorg. Dat geldt al helemaal voor die gezinnen waar veel zorg nodig is, bijvoorbeeld omdat er een of meer kinderen zijn met een beperking die extra aandacht nodig hebben. Het is hoog tijd voor een fiscaal stelsel dat gezinsvriendelijk is!

De financiële ondersteuning van gezinnen speelt ook een rol in de discussie over de ontwikkeling van het bevolkingsaantal (demografie). Het gemiddeld aantal kinderen per vrouw daalt steeds verder en is veel te laag voor een gezonde opbouw van de bevolking. Naast een daling van het aandeel van de autochtone bevolking, stijgt het aandeel van de allochtone bevolking, onder andere door immigratie en een hoger aantal geboorten Dat brengt vaak spanningen met zich mee. Om te voorkomen dat de overheid verkeerde ontwikkelingen in de hand werkt, zal onder meer voldoende ondersteuning moeten bestaan in de kosten die ouders maken bij de opvoeding. Daarnaast is aandacht nodig voor de gevolgen die de inrichting van de arbeidsmarkt en de woningmarkt hebben op het gedrag. Keuzes van burgers blijken in de praktijk te worden gestuurd door de mate van (financiële) zekerheid die zij op die terreinen hebben.

  • 25. In de (fiscale) wetgeving moet de draagkracht van huishoudens het uitgangspunt zijn, waarbij zowel het aantal volwassenen als het aantal kinderen een rol speelt.
  • 26. De financiële middelen die gezinnen nodig hebben om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften dienen vrijgesteld te worden van belastingheffing.
  • 27. De miljarden belastinggeld die nu bestemd zijn voor de kinderopvangtoeslag, moeten gebruikt worden om álle gezinnen te ondersteunen. Dat kan eenvoudig en efficiënt door het kindgebonden budget en de kinderbijslag te verhogen.
  • 28. Financiële ondersteuning van kinderopvang voor grootverdieners en mensen met een groot vermogen is niet nodig.
  • 29. Bij de geboorte van het vierde kind krijgen ouders een tegemoetkoming in de extra kosten die dan vaak gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een andere auto.
  • 30. Het eerste jaar is voor de hechting van een kind aan de ouders van enorm belang. Daarom moet voor kinderen tot de leeftijd van één jaar in beginsel geen recht bestaan op kinderopvangtoeslag. De financiële ondersteuning van ouders in het eerste jaar wordt in verband daarmee versterkt.
  • 31. Ook kinderen van ouders met een middeninkomen moeten kunnen gaan studeren. Voor hen dient de aanvullende beurs dient daarom royaal te worden uitgebreid, zodat ook deze studenten in feite weer allemaal een basisbeurs als gift krijgen.
  • 32. Nieuwe overheidsmaatregelen moeten ook getoetst worden op de effecten daarvan op gezinnen met drie of meer kinderen.
  • 33. Gemeenten verdienen voldoende ruimte om gezinnen in armoede te helpen vanuit de bijzondere bijstand. Financiële ondersteuning vanuit kerken en maatschappelijke organisaties moet niet direct en volledig verrekend worden met de uitkering.

Adoptie, pleegzorg en draagmoederschap

Er zijn helaas situaties waarin kinderen niet (meer) bij hun eigen ouders kunnen opgroeien, bijvoorbeeld omdat deze zijn overleden. Er moet dan gezocht worden naar een passende alternatieve gezinssituatie. Bij voorkeur is dat dichtbij, bij familie of andere bekenden. Pleegzorg of adoptie kan een goede uitkomst zijn als er gezocht moet worden naar een oplossing verder weg.

  • 34. Er moeten goede voorzieningen voor pleegouders en adoptiefouders zijn, zoals een toereikende pleegoudervergoeding en ruime verlofregelingen.
  • 35. De godsdienstige overtuiging van burgers en de keuzes die zij op basis daarvan maken, mogen als zodanig geen reden zijn om hen uit te sluiten als pleegouder of adoptiefouder.
  • 36. Misstanden bij adoptie moeten worden tegengegaan. Nederland werkt bij interlandelijke adoptie niet samen met landen waar grote risico’s zijn dat er sprake is van kinderhandel. De Centrale Autoriteit, de organisatie die verantwoordelijk is voor interlandelijke adoptie, heeft hierbij een belangrijke rol.
  • 37. Het is voor geadopteerden belangrijk hun herkomst te weten. Adoptiekinderen moeten dan ook te allen tijde het recht hebben hun adoptiedossier in te zien.
  • 38. Nu de mogelijkheden voor interlandelijke adoptie zijn afgenomen, is het des te belangrijker om meer aandacht te vragen voor langdurige pleegzorg, vanwege het tekort aan pleegouders.
  • 39. Omdat kinderen het beste af zijn met een vader en een moeder, is het niet goed om bewust een situatie te creëren waarin een vader of moeder ontbreekt. Adoptie in andere situaties dan die waar sprake is van een pleeg-/adoptievader én -moeder, is dan ook onwenselijk.
  • 40. Het krijgen van kinderen mag nooit een commercieel project zijn. Commercieel draagmoederschap is daarom niet gewenst. Bij draagmoederschap uit het buitenland is in veel gevallen sprake van uitbuiting en het om financiële redenen ondergaan van een belastende behandeling als eiceldonatie. Dat is ongewenst, mede gezien de gevolgen die het voor kinderen heeft.
  • 41. Uitzonderingssituaties daargelaten wordt het welzijn van het kind het beste gediend als het opgroeit in zijn natuurlijke omgeving, bij zijn eigen vader en moeder. Dat is ook de les uit adoptie. Het registreren van de ’ontstaansgeschiedenis’ van een kind is geen volwaardig alternatief voor deze situatie. Adoptie anders dan in noodsituaties wordt daarom tegengegaan. Indien een kind niet bij zijn eigen ouders opgroeit, is het wel van belang dat het inzicht kan krijgen in zijn genetische verwantschap.
  • 42. Het is ongewenst de regels te versoepelen ten aanzien van het aantal ouders dat kinderen hebben. Uitgangspunt is dat er geen regeling voor het zogenoemde meerouderschap komt. De overheid dient niet-natuurlijke gezinssituaties te zien als zo beperkt mogelijke uitzondering, niet als ideaal.

Zorg voor jeugd

Zie hiervoor paragraaf jeugdzorg in Hoofdstuk 3. Volksgezondheid.

Kinderen veilig thuis

Het gezin is voor veel kinderen gelukkig meestal een veilige en geborgen plek. Helaas is dat niet altijd het geval. Tijdens de coronacrisis zien we dat ook de zorgen over kindermishandeling toenemen. Soms is het gezin voor kinderen zelfs de meest bedreigende omgeving. Dan kan de overheid niet werkeloos blijven toezien. Maatregelen om kinderen in onveilige of onverantwoorde situaties te beschermen, zijn dan onvermijdelijk. Die moeten echter wel met de grootst mogelijke zorgvuldigheid omgeven zijn.

  • 43. Rechters dienen meer tijd te krijgen om maatregelen van kinderbescherming zorgvuldig te onderzoeken en te behandelen, onder meer door het inzetten van deskundigen en een second opinion.
  • 44. Er is extra inzet nodig om in de jeugdbescherming meer personeel te werven en (jong) personeel te behouden. Bij dit zware en verantwoordelijke werk past een goed salaris.
  • 45. Ouders dienen meer rechtsbescherming te krijgen als ze geconfronteerd worden met ingrijpende maatregelen van kinderbescherming. Hun positie zou ten minste vergelijkbaar moeten zijn met die van burgers in het bestuursrecht.
  • 46. De kwaliteitskeuring van instellingen die kinderbescherming uitvoeren (gecertificeerde instellingen) moeten ook aandacht besteden aan zorgvuldige dossiervorming, iets waaraan het nu nogal eens ontbreekt.
  • 47. Gecertificeerde instellingen moeten hun inzet meer en beter afstemmen op de werkzaamheden van gemeentelijke wijkteams.
  • 48. Groepsplannen die de verantwoordelijkheid voor jongeren primair binnen de eigen familie of sociale kring beleggen, verdienen meer aandacht om het aantal maatregelen van kinderbescherming te kunnen beperken.
  • 49. Het aantal schakels in de keten van kinderbescherming kan en moet minder.
  • 50. Wachtlijsten in deze sector zijn onacceptabel als het gaat om de uitvoering van rechterlijke maatregelen voor kinderbescherming. De rechters moeten desnoods op kosten van gemeenten vervangend aanbod kunnen inschakelen.
  • 51. Het aantal jongeren dat in gesloten jeugdzorg verblijft, dient zoveel mogelijk beperkt te worden.

Hoofdstuk 2. Onderwijs, cultuur en wetenschap

Onderwijs, cultuur en wetenschap verrijken het leven van mensen. Het zijn gaven van onze goede Schepper. Ze geven ons leven smaak en kleur. De mens heeft de Bijbelse opdracht gekregen om met de geschonken gaven de aarde te bouwen en te bewaren. Onderwijs zorgt ervoor dat we, vanaf jonge leeftijd, kennis, inzicht en vaardigheden op kunnen doen die nodig zijn om een goede weg door het leven te kunnen vinden. Door cultuur worden we boven het alledaagse getild en mogen we genieten van wat is bedacht en gemaakt, soms al eeuwen geleden. Of we dragen er zelf een steentje aan bij. En wetenschap leidt tot diepere inzichten, in onszelf en in de wereld om ons heen. Dat gebeurt ten diepste alleen als we deze gaven niet los maken van de Gever.

Vrijheid en verantwoordelijkheid

Leerlingen en leraren in het basis- en voortgezet onderwijs functioneren het best als ze onderwijs krijgen en geven waar zij zich bij thuis voelen. Dat is met name het geval als er wederzijds herkenning is, bijvoorbeeld als die geworteld is in een gemeenschappelijke en diepgewortelde geloofsovertuiging. Het onderwijs staat in de fase van de minderjarigheid namelijk allereerst in het teken van de opvoeding door de ouders. De school is van de ouders, niet van de staat. En tijdens de coronacrisis zien we hoe belangrijk de rol van ouders is. Een vertrouwde omgeving is onmisbaar voor goed onderwijs. Voor de SGP wortelt goed onderwijs in de Bijbelse boodschap, onder meer met het oog op de morele vorming van onze jeugd. We gunnen daarom iedere leerling een school met de Bijbel.

Artikel 23 van de Grondwet garandeert inmiddels meer dan een eeuw de vrijheid van onderwijs met overheidsbekostiging. Die vrijheid om onderwijs te geven en te krijgen die aansluit bij de eigen, herkenbare overtuiging en leefwereld blijkt een succesformule. Er is voldoende aanbod van openbaar onderwijs en daarnaast is er in Nederland ook de mogelijkheid voor bijzonder onderwijs, dat eveneens van hoogwaardige kwaliteit is. Daar kan een systeem van dirigistisch staatsonderwijs niet tegenop. De vrijheid van onderwijs mag materieel niet verder onder druk gezet worden. Uiteraard vraagt vrijheid wel om verantwoordelijkheid en het stellen van grenzen.

  • 52. Bijzondere scholen dienen bij het toelaten van leerlingen en het benoemen van personeel eisen te kunnen (blijven) stellen die nodig zijn om recht te doen aan de identiteit van de school.
  • 53. De kerndoelen van het onderwijs mogen wel duidelijker, maar niet veel uitgebreider zijn dan nu het geval is. Bovendien dienen ze de pedagogisch-didactische visie en werkwijze van de school ongemoeid te laten.
  • 54. Het is niet aan de inspectie om te beoordelen of scholen de juiste opvattingen hebben, bijvoorbeeld over het klimaat of seksuele diversiteit;
  • 55. Burgerschapsonderwijs moet gericht zijn op respectvolle bejegening van alle mensen en erkenning van de democratische rechtsstaat. Het is ontoelaatbaar dat de overheid opvattingen van scholen gaat censureren.
  • 56. De overheid heeft op basis van haar grondwettelijke bevoegdheid het recht en de plicht om actiever op te treden tegen bekostigd en niet-bekostigd jihadistisch onderwijs.
  • 57. Het gesubsidieerde monopolie van Rutgers ten aanzien van seksuele educatie is onwenselijk. Scholen moeten kunnen kiezen uit een scala aan lesmethodes van erkende kwaliteit, zodat leerlingen ook de gelegenheid krijgen om minder eenzijdige inzichten tot zich te nemen.
  • 58. Het openbaar onderwijs moet voor alle leerlingen voldoende aandacht besteden aan godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen. Daarvoor is onder meer contact nodig met (lokale) kerken.
  • 59. De inspectie zal actiever moeten gaan toezien of scholen voldoende werken aan het bevorderen van de bekwaamheid van het onderwijspersoneel. Het landelijke lerarenregister dient voorgoed te verdwijnen omdat het een bureaucratisch keurslijf is.
  • 60. Thuisonderwijs is een recht dat ouders hebben, mits zij voldoen aan basale wettelijke waarborgen.

Passen onderwijs

In de huidige situatie en met de huidige financiële middelen is het onhaalbaar en onwenselijk om alle kinderen in het reguliere onderwijs een plek te geven. Het is ook onacceptabel dat leerlingen thuis zitten omdat scholen geen passende plek willen bieden. Daarom heeft Nederland bewust gekozen voor het systeem van passend onderwijs. Dat betekent dat er voor elke leerling een ‘passende plek’ moet zijn. Meestal is dat op een reguliere school, maar als dat voor het kind beter is, zijn er ook nog andere voorzieningen, met name het speciaal onderwijs. De coronacrisis laat de noodzaak en de mogelijkheden zien van een goede afstemming tussen wat school en thuis kunnen doen. Daar moeten we van leren voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben.

  • 61. Leerlingenvervoer is erg belangrijk om passend onderwijs te realiseren. Het vervoer is beschikbaar ongeacht de godsdienstige of levensbeschouwelijke achtergrond van de leerlingen.
  • 62. De huisvestingsnormen voor scholen moeten beter aansluiten op het aantal vierkante meters dat voor het uitvoeren van passend onderwijs nodig is. De overheidsbekostiging per m2 voor het basisonderwijs moet gelijk worden getrokken met de bekostiging van het speciaal basisonderwijs.
  • 63. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs dienen binnen een redelijke termijn voor elke leerling een plek aan te kunnen bieden als scholen er onderling niet uitkomen.
  • 64. Ook passend onderwijs wordt uit de middelen van het Rijk bekostigd en dient voor ouders dus kosteloos te zijn. De inspectie moet toezien dat scholen geen eigen bijdrage van ouders vragen voor ondersteuning met betrekking tot onder meer hoogbegaafdheid.
  • 65. Ouders en personeel moet via de bestaande (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden van de scholen invloed gaan uitoefenen op het beleid van de samenwerkingsverbanden.
  • 66. De samenwerkingsverbanden dienen aannemelijk te maken dat het intern toezicht onafhankelijk functioneert. Een door de overheid voorgeschreven specifieke vorm van intern toezicht is onwenselijk.
  • 67. Er zijn heldere afspraken nodig tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden over het bundelen van budgetten voor zorg en onderwijs.
  • 68. Leerlingen die zijn uitgevallen, dienen meer kansen te krijgen om weer een opleiding op te pakken.

Basis- en voortgezet onderwijs

Het basis- en voortgezet onderwijs leggen voor iedere leerling het fundament voor verdere scholing, voorbereiding op een beroep en het functioneren in de samenleving. De afgelopen jaren waren regelmatig pleidooien te horen om het basis- en voortgezet onderwijs weer radicaal op de kop te zetten. Daar ziet de SGP niets in, omdat scholen al genoeg uitdagingen hebben en het goede praktijken teveel miskent. Geleidelijke aanpassing is verstandiger om specifieke knelpunten te verhelpen. Het onderwijs moet juist een plek van gezonde rust zijn. We helpen leerlingen niet door ze bij alle veranderingen nog verder op te jagen. Het onderwijs moet ook recht doen aan de verschillende gaven van verschillende typen leerlingen. Gelijke kansen voor iedereen is een illusie, maar eerlijke kansen bieden is onze plicht. Ieder kind verdient een gelijkwaardige behandeling. Om die opdracht te kunnen uitvoeren hebben leraren en schoolleiders baat bij stabiel beleid.

Het verminderen van het lerarentekort vraagt om een stevige, vasthoudende aanpak. Daarbij moet niet alleen aandacht zijn voor het salaris, maar vooral ook voor werkdruk en de status van het beroep. Leraren verdienen meer tijd voor voorbereiding van de lessen. Voor bijscholing en omscholing moeten moet voldoende mogelijkheden en middelen beschikbaar zijn.

  • 69. De samenwerking tussen basisscholen, peuterspeelzalen en kinderopvang dient veel eenvoudiger te worden, bijvoorbeeld als het gaat om de inschrijving van kinderen. De leerplichtige leeftijd moet overigens niet verlaagd worden
  • 70. Het is wenselijk dat meer mannen in het basisonderwijs werken. Bij de bevoegdheidseisen voor het basisonderwijs dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen leraren die zich richten op het jongere kind of op de leerlingen die al wat ouder zijn, waardoor een intensievere specialisatie binnen de Pabo ontstaat. De bevoegdheid voor het jongere kind wordt ook afgestemd op het werken in de kinderopvang en peuterspeelzalen, terwijl de bevoegdheid voor het oudere kind doorloopt naar de onderbouw van het vmbo.
  • 71. De eindtoets is vooral nuttig voor het bepalen van een goede plek in het voortgezet onderwijs. Meer gewicht dient deze toets niet te krijgen.
  • 72. Hoewel de mogelijkheden door de coronacrisis beperkt zijn, moet de komende kabinetsperiode benut worden om de loonkloof tussen de docenten in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs zoveel mogelijk te dichten.
  • 73. Het toezichtkader van de inspectie kan nog duidelijker aangeven dat scholen binnen de wettelijke grenzen meer vrijheid hebben om op eigen wijze de ontwikkeling van leerlingen te volgen en in kaart te brengen. Op deze manier kunnen scholen veel onnodige werkdruk vermijden.
  • 74. Het is vreemd dat de stichtingsnorm voor scholen in een kleine plattelandsgemeente hetzelfde is als die in een grote stad. De stichtingsnormen voor scholen zullen dan ook moeten worden herzien, zonder de normen voor steden te verhogen en waarbij rekening wordt gehouden met het aantal kinderen in een bepaalde gemeente of woonkern.
  • 75. Het in standhouden van de laatste school van een richting is een belangrijk middel om keuzevrijheid van ouders te waarborgen en de leefbaarheid van het landelijk gebied te beschermen.
  • 76. Voor kleine bedrijven bestaat een speciale regeling om (administratieve) lasten te verlichten. Zo’n regeling moet er ook komen voor kleine scholen.
  • 77. Ouders, leerlingen en personeel zijn niet gebaat bij steeds verdergaande uitbreiding van bevoegdheden van de medezeggenschapsraad. Zo is een instemmingsrecht over de hoofdlijnen van de ‘schoolbegroting’ onwenselijk.
  • 78. Er is meer aandacht nodig voor andere moderne vreemde talen dan het Engels, vooral het Duits en het Frans. Voor de grensregio’s dient er een actieplan te komen met de lokale overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
  • 79. Om kinderen en jongeren meer te laten lezen en analfabetisme en laaggeletterdheid te verminderen, zou de regering meer programma’s dienen te ondersteunen die zich richten op de relatie tussen ouders en kinderen (bijvoorbeeld stimuleren van voorlezen). Daarbij is bijzondere aandacht nodig voor de onderbouw van het vmbo en voor sociaaleconomisch kwetsbare groepen.
  • 80. In het centraal examen Nederlands moeten de verschillende taalvaardigheden evenwichtiger aanwezig te zijn. Bijvoorbeeld meer inzet op schrijfvaardigheid.
  • 81. De overheid moet scholen voor voortgezet onderwijs faciliteren om EHBO-cursussen voor leerlingen te organiseren.
  • 82. De verantwoordelijkheden van gemeenten en scholen voor de nieuwbouw, de renovatie en het onderhoud van gebouwen moeten beter afgestemd worden in het belang van duurzame onderwijshuisvesting. De normen voor financiering van nieuwbouw van scholen moeten voldoende zijn om duurzame huisvesting mogelijk te maken.

Voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs

Veel leerlingen uit het beroepsonderwijs gaan werken in de ‘vitale beroepen’, zoals in de zorg, in de dienstverlening en bij ondernemingen in allerlei bedrijfstakken. Dat vraagt om een gedegen beroepsopleiding, waarbinnen ook oog moet zijn voor actuele maatschappelijke en morele vragen.

In het beroepsonderwijs bevinden zich ook veel kwetsbare jongeren. Te vaak worden zij gezien en benaderd als zelfstandige en autonome volwassenen. Dat is niet terecht. Zij blijken juist veel behoefte te hebben aan begeleiding, structuur en stevige, brede basiskennis. Het is de taak van de regering om scholen en opleidingsinstituten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid hierin en hen te faciliteren.

  • 83. De aansluiting tussen voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs moet verbeteren zonder dat dit leidt tot meer prikkels om onderwijsinstellingen samen te voegen.
  • 84. Op dit moment zijn er ongeveer 500 kwalificatiedossiers en ruim 1000 zogenoemde keuzedelen in de vrije ruimte. Dat komt de uitvoerbaarheid en overzichtelijkheid niet ten goede. Het aantal kwalificatiedossiers moet flink beperkt worden.
  • 85. De verantwoordelijkheid voor het examineren van de keuzedelen zal bij de instellingen moeten berusten. Daarbij dienen de keuzedelen voldoende ruimte te bieden om het eigen profiel uit te werken.
  • 86. De vereiste vaardigheden voor rekenen en taal moeten helder en concreet beschreven zijn.
  • 87. De overheid moet met de sector afspraken maken om te kunnen voorzien in voldoende, specifiek voor het mbo opgeleide, docenten.
  • 88. Het mbo moet in beginsel bestaan uit gedegen vierjarige opleidingen op niveau-4, driejarige vakopleidingen (niveau 2/3) en tweejarige funderende opleidingen (entree/niveau 1). Voor havoërs en vwo’ers zal er een versnelde mbo-opleiding moeten komen.
  • 89. De financiering van het mbo moet met zo min mogelijk afzonderlijke budgetten en afspraken gebeuren om bestuurlijke stroperigheid te vermijden en ervoor te zorgen dat de middelen zoveel mogelijk naar het primaire proces gaan.
  • 90. Verdergaande schaalvergroting in het beroepsonderwijs is ongewenst. Oók kleinschalige opleidingen kunnen doelmatig zijn en kwaliteit leveren.
  • 91. Het zou goed zijn als het middelbaar beroepsonderwijs ruimte krijgt om een vorm van toezicht op de kwaliteit te ontwikkelen die beter past bij het specifieke karakter en de eigen verantwoordelijkheid van deze sector.
  • 92. De positie van kwetsbare studenten, bijvoorbeeld bij uitschrijving, dient beter geregeld te zijn. De onderwijsovereenkomst kan verdwijnen omdat die voor studenten niet de beoogde bescherming biedt en instellingen opzadelt met veel overbodige rompslomp. Met name kleinere bedrijven verdienen betere ondersteuning bij het aanbieden en organiseren van stages.
  • 93. De overheid moet voorzien in een persoonlijk scholingsbudget waarmee leerlingen zich na het afronden van hun opleiding gemakkelijker kunnen bijscholen.
  • 94. Wederzijdse erkenning van diploma’s met buurlanden en binnen de Benelux is hard nodig, zeker met het oog op de vitaliteit van krimpregio’s als Zeeuws-Vlaanderen.

Hoger beroepsonderwijs en universiteiten

De prestatiedruk en de werkdruk in het hoger onderwijs zijn onverminderd hoog. Door de enorme toename van het aantal studenten in de afgelopen decennia komen zowel de kwaliteit van het onderwijs als de begeleiding van studenten in de knel. Ook is teveel sprake van kwantitatieve in plaats van kwalitatieve sturing. Het is al helemaal niet de bedoeling dat de overheid met actieplannen voor genderdiversiteit en inclusie het onderwijs, onderzoek en personeelsbeleid gaat beïnvloeden. Het hoger onderwijs mag geen plek zijn die gedomineerd wordt door politiek correct denken. Bezinning op de grenzen en vooronderstellingen van de wetenschap, alsook het debat daarover, horen juist op de universiteiten een plek te krijgen.

De regering moet actiever sturen om ervoor te zorgen dat studenten een passende plek krijgen. Daarbij is het uitgangspunt dat voor iedereen een goede bacheloropleiding beschikbaar is. Het volgen van een masteropleiding is geen automatisme, maar is bij uitstek bedoeld voor studenten die beschikken over het vereiste niveau. Studeren is meer dan het sprokkelen van studiepunten. Gemeenschappelijke (culturele) vorming is voor alle studenten van belang.

  • 95. De universitaire bacheloropleiding verdient, in aansluiting op de Bolognaverklaring en de hbo-bachelor, een duidelijkere positie als toereikende voorbereiding op de arbeidsmarkt.
  • 96. Het huidige leenstelsel schiet overduidelijk tekort en legt met name een zware druk op de studenten van wie de ouders een middeninkomen hebben. Ook voor middeninkomens moet er door middel van royale uitbreiding van de aanvullende beurs weer een basisbeurs als gift komen, zodat studenten minder financiële stress ondervinden. Het is onwenselijk dat een schuldengeneratie opgroeit. Studenten die onder het huidige leenstelsel vallen moeten daarom bij invoering van een ruimhartiger stelsel een tegemoetkoming ontvangen.
  • 97. Een bindend studieadvies kan nuttig zijn, onder meer om te voorkomen dat studenten te laat vastlopen. De criteria voor zo’n advies dienen redelijk en helder te zijn.
  • 98. De mogelijkheden om te betalen per studiepunt, met name voor hen die in deeltijd studeren, kan nuttig zijn. Betalen per studiepunt is geen alternatief voor reguliere opleidingen.
  • 99. De overheid moet waarborgen dat er een toegankelijk aanbod is van voldoende opleidingen in de Nederlandse taal en literatuur.
  • 100. Engels dient in het hoger onderwijs alleen dán de voertaal te zijn als studenten daarmee méér gebaat zijn dan met het Nederlands en dient niet louter ingezet te worden als concurrentiemiddel in de slag om studenten. De (schriftelijke) taalvaardigheid in het Nederlands mag niet lijden onder het gebruik van het Engels.
  • 101. Zolang het bekostigingsmodel voor het aantal studenten niet verbetert, dient de overheid de instroom van studenten van buiten de EU beperken en onderwijsinstellingen daarvoor ten minste duidelijk de ruimte geven. Voor studenten uit bepaalde ontwikkelingslanden moeten uitzonderingen kunnen gelden.
  • 102. Hogescholen en universiteiten zijn geen uitvoeringsloketten van de overheid. Zo moeten universiteiten of hogescholen in beginsel de vrijheid hebben om op verantwoorde wijze te bepalen of een numerus fixus noodzakelijk is om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen garanderen.
  • 103. Nederlandse diploma’s moeten niet worden uitgereikt voor opleidingen aan buitenlandse vestigingen van Nederlandse instellingen, aangezien de mogelijkheden voor toezicht daar beperkt blijken. Joint programma’s met andere buitenlandse instellingen blijven vanzelfsprekend mogelijk.
  • 104. De onderwijsinstellingen zullen doelstellingen moeten gaan formuleren om het aandeel flexibele contracten fors te beperken.
  • 105. Er dient een eind te komen aan het systeem van kwaliteitsafspraken. Via de lumpsum moet de regering voldoende basisbekostiging garanderen.
  • 106. Het wettelijk systeem moet drempels slechten om een doorlopend systeem van beroepsopleiden mogelijk te maken vanaf de middelbare school via het middelbaar beroepsonderwijs en de assocate degree naar het hoger beroepsonderwijs. Hogescholen spelen een belangrijke rol bij de professionele ontwikkeling van werknemersvaardigheden en scholing in deeltijd.

(Praktijkgericht) onderzoek en wetenschap

Door onderzoek en wetenschap krijgen we telkens nieuwe inzichten in de wonderlijke schepping waarin we leven, ondanks alle gebrokenheid die erbij gekomen is. Dat onderzoek is een bron van verwondering, maar het leidt ook vaak tot praktische toepassingen waar iedereen zijn of haar voordeel mee kan doen, of dat nu is in de zorg, op de werkvloer van bedrijven of gewoon thuis.

Het is belangrijk dat de overheid oog heeft voor de vele verschillende vormen van onderzoek. De afgelopen jaren is veel aandacht uitgegaan naar onderzoek dat gedreven wordt door economische of maatschappelijke prikkels. De aandacht voor (inter)nationale en politiek ingegeven onderzoeksagenda’s kan echter al snel tot eenzijdigheid en blikvernauwing leiden waardoor onderzoek dat te weinig rendement op lijkt te leveren in de knel komt. Onderzoek dat vrij en onafhankelijk uitgevoerd wordt, verdient daarom meer aandacht.

Het is ook de taak van de overheid om de verbinding tussen onderwijs en onderzoek voldoende te faciliteren en de relatie met het bedrijfsleven niet te vergeten. Dat gebeurt aan hogescholen en universiteiten ieder op eigen wijze. Het uitgangspunt moet niet zijn concurrentie, maar wederzijdse versterking. Daarbij benutten we bijvoorbeeld de kracht van het hoger onderwijs in praktijkgericht onderzoek en de relaties met het midden- en kleinbedrijf.

  • 107. Het budget van de eerste geldstroom, de directe overheidsbekostiging van instellingen, moet worden verhoogd.
  • 108. Ook in de bekostiging van instellingen moeten onderwijs en onderzoek in samenhang bezien worden, waarbij de ontwikkeling van het aantal studenten per saldo meer aandacht verdient.
  • 109. Het aandeel strategisch en vrij onderzoek bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) dient gelijk te zijn.
  • 110. Het vereiste dat instellingen bij het verkrijgen van onderzoekssubsidies geld moeten bijleggen (matching), moet beperkt worden. Universiteiten moeten in samenwerking met het NWO afstemmen hoe het aandeel niet-gehonoreerde aanvragen kan worden beperkt, mede om tijdsverspilling te voorkomen.
  • 111. Het aantal onderzoeksagenda’s en subsidieprogramma’s kan stukken overzichtelijker. De onderlinge samenhang, ook tussen hoger beroepsonderwijs en universiteiten, is gebrekkig en moet dus beter.
  • 112. Er moet meer financiële ondersteuning komen voor opleidingen en onderzoek in de geesteswetenschappen omdat daarvoor minder beurzen en fondsen beschikbaar zijn.
  • 113. De geesteswetenschappen verdienen een extra financiële impuls en een volwaardiger aandeel in de toekenning van beurzen
  • 114. De positie en bekostiging van de seminaria moet wettelijk worden verankerd.
  • 115. Nederland stimuleert de uitbreiding van vrij toegankelijke wetenschapsresultaten (‘open acces’) en sluit daarbij zoveel mogelijk aan bij de praktijk in andere landen.

Cultuur

Nederland kent een schat aan musea, monumenten, tradities en culturele activiteiten. Die cultuur verdient steun en bescherming. Natuurlijk kan van de overheid niet verlangd worden om al die cultuuruitingen te ondersteunen. Eerst en vooral moeten overheden zich richten op elementen in die cultuur die een publieke functie hebben, zoals de vele monumenten die het straatbeeld bepalen, of een karakteristiek dorps- of stadsgezicht.

Overheidssubsidies zijn bij het in stand houden van monumenten en cultuuruitingen soms noodzakelijk, maar het verwerven van eigen inkomsten moet toch echt voorop staan. Daarbij past ook het stimuleren van slimme manieren om erfgoed te verduurzamen. De SGP vindt het niet meer dan logisch dat de Nederlandse regering bijzonder aandacht heeft voor de Nederlandse taal, historie en cultuur en dat ook laat blijken. Gezonde vaderlandsliefde is een goede zaak.

  • 116. De positionering van de openbare bibliotheek vraagt lokaal maatwerk. De uitleenfunctie dient wel in elke gemeente beschikbaar te zijn.
  • 117. In het door de overheid bekostigde onderwijs en in de inburgeringscursussen zal de kennis van nationale identiteitsdragers als het Wilhelmus, de hoofdlijnen van de Nederlandse geschiedenis en van het lot van de (Nederlandse) Joden tijdens de tweede wereldoorlog een verplicht onderdeel moet zijn.
  • 118. Ons land kent een eeuwenoude orgelcultuur met circa 2200 orgelmonumenten, veelal in oude historische kerkgebouwen. De instandhouding van dit unieke culturele erfgoed staat onder druk, mede door de ontkerkelijking. De SGP wil deze cultuurhistorische rijkdom in Nederland ook in bescherming nemen en activiteiten steunen die hieraan bijdragen.
  • 119. De overheid moet waarborgen dat Rijksmonumenten met nationale uitstraling, zoals de Oude Kerk in Amsterdam, toegankelijk blijven voor publiek en het karakter van dat monument niet door exposities of ‘moderniseringsplannen’ wordt aangetast.
  • 120. Er zullen nieuwe subsidieprogramma’s opengesteld moeten worden voor grote Rijksmonumenten die meer ondersteuning behoeven dan op basis van de bestaande subsidies beschikbaar is.
  • 121. Extra (financiële) ondersteuning is nodig voor kleine kerken met een beeldbepalende functie.
  • 122. Om af te komen van de buitengewoon omslachtige en tijdrovende subsidieaanvragen voor particuliere monumenten, zoals woonhuizen en historische boerderijen, moet weer een fiscale aftrek worden ingevoerd.
  • 123. Eigenaren van monumenten verdienen meer ondersteuning om te komen tot verduurzaming die het karakter van het pand niet aantast.
  • 124. De regering moet waar mogelijk kansen benutten om topstukken uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis, zoals schilderijen van Rembrandt, weer naar Nederland te halen.
  • 125. De overheid moet de ontwikkeling en toepassing van duurzame brandstoffen voor mobiel erfgoed, zoals oldtimers en historische boten, bevorderen.
  • 126. Overal in Nederland, dus ook op de luchthaven Schiphol, moet de bewegwijzering in ieder geval óók in het Nederlands zijn.
  • 127. Bij het verstrekken van subsidies moet de toegankelijkheid van musea voor gehandicapten en het erkennen van de inzet van vrijwilligers vanzelfsprekend zijn.

Media

De samenleving heeft belang bij betrouwbare, onafhankelijke nieuwsvoorziening, zowel op landelijk als op lokaal niveau. Daarvoor zijn we voor een belangrijk deel aangewezen op de media, die uiteraard alle hun eigen invalshoek hebben en kleur geven aan hun berichten. Daarom is het goed dat er een grote pluriformiteit is en blijft in de met publiek geld gefinancierde media, omdat kritische en onderscheidende (tegen)geluiden onmisbaar zijn.

De financiële positie van deze media staat echter onder druk. Het is daarom steeds meer van belang dat de overheid een duidelijke visie op de media heeft.

De vraag is daarbij niet of de overheid media ondersteunt - zij ondersteunt de publieke omroep namelijk al decennia – maar hoe dit het beste kan en hoe de middelen het meest doelmatig besteed worden. Het media-aanbod is tegenwoordig zo groot dat de omvang van de publieke omroep veel kernachtiger kan en moet. De publieke omroep moet zich richten op hoogwaardige, evenwichtige nieuwsvoorziening, verdieping en cultuur en evenementen van nationaal belang. Schadelijke media- uitingen, waaronder reclame voor overspel, worden verboden.

  • 128. Mensen die een abonnement nemen op een krant moeten de kosten daarvan fiscaal af kunnen trekken, min of meer vergelijkbaar met de giften aan ANBI-instellingen.
  • 129. De overheden kunnen kranten ondersteunen door hen actiever in te zetten voor het bekendmaken van maatregelen en beleid
  • 130. Meer inzicht moet worden verschaft in de kosten van programma’s, en er moet een strakkere markttoets komen op de nevenactiviteiten van omroepen.
  • 131. De wettelijke norm dat amusement en verstrooiing geen eigenstandige functie is van de publieke omroep, moet serieus worden genomen. Om deze reden dient de televisiezender NPO 3 te verdwijnen.
  • 132. De publieke omroep moet reclamevrij zijn.
  • 133. Er dient een laagdrempelige klachtenvoorziening te zijn voor programma’s van de publieke omroep en berichtgeving van de NOS.
  • 134. Materiaal van de taakomroepen NOS en NTR dient vrij beschikbaar te zijn voor andere erkende media en de publieke omroep moet mogelijkheden tot samenwerking met andere kwaliteitsmedia voldoende benutten;
  • 135. Het gigantische budget voor het inkopen van sportrechten door de publieke omroep moet verdwijnen. Er mag geen belastinggeld naar uitzendingen waar commerciële zenders interesse voor hebben.
  • 136. Topinkomens (boven de Balkenendenorm) voor presentatoren van de publieke omroep moeten verleden tijd zijn. Omroeporganisaties die teveel loon aan presentatoren betalen worden met hetzelfde bedrag gekort.
  • 137. Een representatieve oudercommissie dient invloed te krijgen op de classificatie van films en reclames op grond van de Kijkwijzer.
  • 138. Er is een helder wettelijk kader nodig voor het verbod op alle vormen van schadelijke reclame, waaronder tabak, alcohol en porno.
  • 139. De SGP is voor een verbod op de productie, distributie en het bezit van porno, op grond van Bijbelse waarden en normen. Pornoverslaving is een wijdverbreid maatschappelijk probleem en vraagt om een effectieve aanpak. Om het verslavingsrisico in te dammen moet – zolang er nog geen verbod van kracht is - op z’n minst de huidige leeftijdsgrens in de wet van 16 naar 18 jaar worden verhoogd.

Hoofdstuk 3. Volksgezondheid

De SGP streeft een ‘zorgzame samenleving’ na die zich laat leiden door het heilzame Bijbelse principe van barmhartigheid (Lukas 10). Omzien naar elkaar moeten we niet zomaar op het bordje van de overheid leggen, maar is allereerst een opgave voor ons allemaal. Families, kerken en (lokale) maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol in de zorg voor wie eenzaam, kwetsbaar of ziek is. De SGP wil bevorderen dat jongeren en ouderen voor elkaar zorgen. De coronacrisis laat zien hoe snel solidariteit tussen jong en oud, en tussen gezond en kwetsbaar onder druk kan komen staan.

Wie professionele hulp nodig heeft, moet kunnen rekenen op hoogwaardige zorg en ondersteuning. De SGP staat voor de vrijheid om te kiezen voor zorg die past bij eenieders identiteit of levensovertuiging. We bieden zo lang als mogelijk zorg in de eigen vertrouwde omgeving thuis. De overheid streeft naar eenvoud in de zorgverlening. We bieden alleen noodzakelijke zorg en maken een einde aan controle, bemoeizucht en onnodige bureaucratie. We werken vanuit vertrouwen in de kennis en kunde van zorgverleners. En of het nu om zorgprofessionals, mantelzorgers of vrijwilligers gaat: mensen die zorg verlenen, verdienen méér beloning en waardering.

Door de coronacrisis is dit alleen maar duidelijker geworden. In relatief korte tijd zijn veel mensen besmet met het virus. In talloze families kwam rouw en verdriet. Hoe de verspreiding van het virus zich in de komende tijd verder zal ontwikkelen, is onzeker. Het virus maakt ons nederig. Het leven is niet maakbaar. ‘Corona’ doet ons beseffen dat we broze en beperkte mensen zijn, die telkens weer oplopen tegen de gebrokenheid van de schepping.

In de crisisperiode werd en wordt van zorgverleners in alle sectoren het uiterste gevraagd. De coronacrisis drukt ons met de neus op de feiten: liefdevolle en professionele zorg en ondersteuning is van onschatbare waarde. Hoewel zij ‘gewoon’ hun werk doen, is de grote waardering voor onze zorg- en hulpverleners meer dan terecht. Zij geven dagelijks handen en voeten aan de Bijbels opdracht om te zorgen voor zwakkeren in de samenleving.

Hoewel de crisis een schaduw legt over het maatschappelijke leven, lichten er gelukkig mooie initiatieven op. Zorgaanbieders ontdekten andere en nieuwe manieren om zorg en hulp te blijven bieden. En juist vanwege de pijn als gevolg van de fysieke afstand tot anderen realiseerden veel mensen zich de betekenis van gemeenschapszin en saamhorigheid. Laten we dit omzien naar elkaar koesteren!

De coronacrisis legt echter ook reeds bestaande kwetsbaarheden in de zorg bloot. Een grote vraag naar zorg en ondersteuning gaat gepaard met een knellend personeelstekort en ongekende druk op mantelzorgers. Cruciale voorzieningen (bijvoorbeeld de IC-capaciteit) hebben te weinig ‘vet op de botten’. De samenwerking tussen de verschillende sectoren in de zorg blijkt te haperen. We zijn sterk afhankelijk van het buitenland voor de levering van medicijnen en hulpmiddelen. Deze kwetsbaarheden spelen tijdens de coronacrisis acuut op, maar vragen de komende periode om structurele antwoorden.

De zorgsector drukt nu al zwaar op de arbeidsmarkt en het huishoudboekje van de overheid. Als er niets aan het overheidsbeleid verandert, moet vanwege een gigantisch toenemende vergrijzing over twintig jaar één op de vier mensen in de zorg werken om aan de zorgvraag te voldoen. De collectieve zorguitgaven zouden dan verdubbelen. Dat vergt waarschijnlijk teveel van ons allen. Daarom moeten in de komende jaren lastige knopen worden doorgehakt om de toegankelijkheid, inrichting en betaalbaarheid van de zorg op orde te krijgen.

Zorgzame samenleving

Er is een grote vraag naar zorgverleners, met name verpleegkundigen en verzorgenden. Werken in de zorg moet aantrekkelijker worden. Ook moet er kritisch worden gekeken welke taken van zorgverleners door ander personeel overgenomen kunnen worden of waar de inzet van technologie nuttig kan zijn. Tegelijkertijd lijkt een groter beroep op de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers onvermijdelijk. De SGP wil dat iedereen die dat kan zijn steentje bijdraagt, ook jongeren. Bij het bieden van hulp moet worden uitgegaan van wat mensen, samen met hun sociale netwerk nog zelf kunnen. We stellen daarbij mensen in staat om (ook financieel!) eigen keuzes te maken om de tijd te verdelen tussen werk, vrijwilligerswerk, huishoudelijke taken en mantelzorg. Maatschappelijke initiatieven zoals zorgcoöperaties worden actief gefaciliteerd.

Mantelzorg en vrijwilligerswerk
  • 140. Mantelzorgers en vrijwilligers hebben een groot aandeel in de zorg voor chronisch zieken, mensen met een beperking en ouderen. Zij moeten hiervoor geen fiscale afstraffing krijgen, maar verdienen juist waardering en beloning.
  • 141. Er moeten lokale en regionale afspraken worden gemaakt over de ondersteuning van mantelzorgers. De SGP wil in ieder geval een gemeentelijke stimuleringsregeling voor structurele ondersteuning van álle vrijwillige inzet.
  • 142. Het is mooi en prijzenswaardig, maar naar de toekomst toe ook wel zorgelijk dat veel van de mensen die mantelzorg of vrijwilligerswerk bieden, behoren tot oudere generaties. Het aantal mantelzorgers zal de komende jaren (fors) afnemen. Des te belangrijker dat we jongere generaties aanmoedigen om zich in te zetten voor de samenleving. De maatschappelijke diensttijd wordt daarom voortgezet. Wel moet dit initiatief duidelijker worden afgebakend ten opzichte van betaald werk, stages of vrijwilligerswerk.
  • 143. Er wordt nog te weinig gebruik gemaakt van ‘respijtzorg’ om overbelasting van mantelzorgers tegen te gaan. De zorg wordt dan tijdelijk overgenomen, zodat de mantelzorger even rust kan nemen. Toezichthouders moeten er scherper op letten of gemeenten wettelijke verplichtingen nakomen om – met name overbelaste - mantelzorgers en vrijwilligers te ontlasten.
Werken in de zorg
  • 144. Waardering voor zorgwerkers komt ook tot uitdrukking in een goed inkomen. De SGP kiest daarom voor een structurele salarisverhoging voor zorg- en hulpverleners.
  • 145. Het vergt een gezamenlijke inspanning van de Rijksoverheid, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om zorgverleners voor de zorg te behouden. Dit geldt ook voor mensen die tijdens de coronacrisis (weer) in de zorg zijn gaan werken. Er is onder andere meer aandacht nodig voor duurzame inzetbaarheid van (oudere) ervaren zorgmedewerkers.
  • 146. Zorg- en hulpverleners moeten breder inzetbaar zijn dan alleen in hun eigen vakgebied. De SGP wil dat er daarom extra wordt geïnvesteerd in scholing en training.
  • 147. Verpleegkundigen met een mbo-opleiding moeten perspectief blijven houden op loopbaanontwikkeling. De praktische kennis en kunde van (zeer) ervaren zorgverleners moet meer op waarde worden geschat.
  • 148. Het komt té vaak voor dat zorgwerkers vanwege oneigenlijke (financiële) prikkels uit loondienst treden en als zelfstandige aan de slag gaan. Duurzame arbeidsrelaties moeten daarom aantrekkelijker worden gemaakt en in balans worden gebracht met ‘echt’ ondernemerschap.
  • 149. Gemeenten en zorgaanbieders dienen het mogelijk te maken dat meer mensen met een bijstandsuitkering, werklozen en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag gaan in de zorg.
Zorgkosten onder controle

De SGP vindt het een voorrecht dat we in Nederland beschikken over kwalitatief goede zorg. Gezondheid is belangrijk. Aan goede zorg hangt echter een steeds hoger prijskaartje. Nog steeds geven we ieder jaar meer geld uit aan de zorg. Daarom blijft het ook de komende jaren een uitdaging om de zorgkosten beheersbaar te houden. Zo voorkomen we dat de zorg als een ‘koekoeksjong’ andere overheidsuitgaven ‘uit het nest drukt’. Daarom wil de SGP maatregelen nemen om de stijging van de zorgkosten beter te beheersen.

  • 150. Er dient te worden toegewerkt naar een beter onderbouwd basispakket. Daarvoor is grootschalig en permanent onderzoek nodig naar welke behandelingen, geneesmiddelen en technologieën wel of geen meerwaarde hebben voor de patiënt en tegen welke kosten. Het leveren van zinnige zorg blijft uitgangspunt. Ook dient zeer zorgvuldig toezicht gehouden worden op de DBC’s. Behandelingen die niet uitgevoerd worden en geneesmiddelen die niet toegepast worden dienen altijd buitengesloten te worden en niet in rekening gebracht te worden.
  • 151. Ook moet er werk worden gemaakt van het een gepast(er) gebruik van het basispakket. Het komt te vaak voor dat er onverklaarbare verschillen zijn in behandeling bij vergelijkbare patiënten met vergelijkbare aandoeningen. Dit moet worden teruggedrongen.
  • 152. Wanneer mensen en gezinnen zorg nodig hebben, komt het vaak voor dat de financiering is geregeld uit verschillende zorgwetten. Hierdoor kan een stapeling van eigen bijdragen ontstaan, waardoor de zorg onbetaalbaar wordt. Dat is onwenselijk. Er dient daarom per huishouden een inkomensafhankelijk maximum aan eigen bijdragen te worden vastgesteld. Ook moet er rekening gehouden worden met de gezinssamenstelling. Daarvoor geldt: hoe meer opgroeiende kinderen, hoe lager de maximale eigen bijdrage.
  • 153. Zorg op afstand moet worden bevorderd. Behandelingen die gebruikmaken van eHealth moeten adequaat worden vergoed. Digitale innovaties waarvan nut en noodzaak is bewezen, moeten worden opgeschaald. Er moet daarom een eigen bekostigingsstructuur komen voor bewezen effectieve toepassingen van eHealth.
  • 154. Een zorgvuldige registratie en uitwisseling van patiëntgegevens is broodnodig, zodat informatie niet dubbel of onnodig hoeft te worden geregistreerd en medische missers kunnen worden voorkomen. De overheid faciliteert een goede landelijke voorziening voor het uitwisselen van patiëntgegevens. Patiënten krijgen online toegang tot hun medisch dossier, mits de veiligheid en de privacy goed gewaarborgd zijn.
  • 155. Digitalisering vraagt tegelijkertijd om realisme. Niet alles kan online en op afstand. Digitale innovaties zijn veelal op het individu gericht, met als risico dat eenzaamheid toeneemt. De overheid moet daarom ook blijven investeren in andere oplossingsrichtingen.

Verbeteren organisatie, bestuur en inkoop van zorg

Bij ons zorgstelsel moet een balans zijn tussen private initiatieven en overheidsbemoeienis. De kritiek op ‘de marktwerking’ in de zorg mag er niet toe leiden dat de overheid dan maar alle problemen voor haar rekening neemt. De zorg is zeker geen ‘super-markt’, maar vraagt ook niet om een ‘super-staat’! Zorg en ondersteuning is primair een opdracht voor de samenleving. Waar professionele hulp onvermijdelijk is, is er vervolgens een evenwichtige samenwerking nodig tussen overheid, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Dit leidt tot een doelmatig zorgstelsel.

  • 156. Mensen die van zorg afhankelijk zijn, moeten kunnen kiezen voor zorgverlening die past bij hun levensovertuiging en wensen. Bij de inkoop van zorg moet dit altijd gewaarborgd blijven. Er moeten in de zorg onderscheiden aanbieders zijn die passen bij de identiteit van een groep zorgvragers. Zorgaanbieders moeten daarom op een wijze en verstandige manier samenwerken, zodat er ruimte blijft bestaan voor een divers zorgaanbod. Dit geldt voor zowel voor maatschappelijke ondersteuning als de langdurige en curatieve zorg.
  • 157. Regionale samenwerking wordt in de zorg steeds belangrijker. Op dit moment is ‘de regio’ echter vaak geen eenduidig geheel. Haast iedere zorgwet hanteert een eigen regio-indeling. Er is duidelijkheid nodig over welk type zorg op lokaal, regionaal, bovenregionaal of landelijk niveau moet worden georganiseerd. Ook is het belangrijk dat er democratische controle mogelijk is op (boven)regionale besluitvorming.
  • 158. Nederland vergrijst. Dit vraagt om een integrale benadering van de ouderenzorg. De drie zorgwetten (Wmo, Wlz en Zvw) maken dat ingewikkeld, maar niet onmogelijk. Op dit moment kiest de SGP niet voor een grootscheepse stelselwijziging. Wel is het nodig om de knelpunten tussen de zorgwetten op te lossen. De SGP pleit voor verdergaande ‘ontschotting’ van de financiering van zorg. Idealiter is er sprake van één type financiering per cliënt, afhankelijk van de levensfase en ernst van de zorgvraag. Ook moeten we een einde maken aan ongewenste, storende prikkels om cliënten ‘af te schuiven’ naar een andere zorgwet.
  • 159. Goed bestuur binnen zorgorganisaties moet worden versterkt. Zorggeld en winsten moet zoveel mogelijk en aantoonbaar aan directe zorg en ondersteuning worden besteed. De overhead moet zo doelmatig mogelijk worden vormgegeven.
  • 160. De toelatingscriteria voor nieuwe zorgaanbieders worden aangescherpt. Innovatie moet mogelijk blijven, maar de kwaliteit en professionaliteit van nieuwe aanbieders dient wel gewaarborgd te zijn.
  • 161. Om te voorkomen dat de overheid of zorgverzekeraars verrast worden door financiële of bestuurlijke problemen bij zorgaanbieders, wordt er voor iedere zorgsector een waarschuwingssysteem (early warning system) ontwikkeld. Hierdoor kan er sneller ingegrepen worden om de continuïteit van zorg te borgen.
  • 162. Zorginkopers moeten ernaar streven om meerjarige contracten aan te gaan met aanbieders van zorg en ondersteuning. Dit biedt henzelf, maar ook cliënten zekerheid en continuïteit.
  • 163. Er moet meer zicht komen op de bestaande wachtlijsten in de zorg. Per regio en per sector wordt (het tekort aan) de beschikbaarheid van bedden en behandelplaatsen in kaart gebracht. Zorgverzekeraars en gemeenten kunnen aanbieders helpen om bestaande wachtlijsten actiever weg te werken. Dat kan door het tussentijds uitbreiden van contracten van gewilde zorgaanbieders.
Minder regeldruk

Het is belangrijk dat registratie en administratie bijdragen aan de (kwaliteit van) zorgverlening. Maar in Nederland is dit volledig doorgeschoten. Zorgverleners besteden gemiddeld veertig procent van hun werktijd aan administratie! Die tijd gaat ten koste van aandacht voor de patiënt. Er moet meer vertrouwen komen in zorgverleners en meer ruimte voor maatwerk. De regeldruk kan en moet fors omlaag. Zorgverleners, patiënten en mantelzorgers moeten daar in de praktijk echt wat van merken. Het ‘ontregelen van de zorg’ is een zaak van lange adem, maar gaat iedereen blij maken.

  • 164. De zorg is overwoekerd door kaders, handreikingen en richtlijnen. Hierin moet drastisch worden gesnoeid. Hier ligt ook een opgave voor zorginstellingen zelf. Regeltjes die zij zelf opstelden, moeten ze durven schrappen.
  • 165. Er moet een einde komen aan de ‘afvinkcultuur’. Dit komt de kwaliteit van zorg niet ten goede. Het schrappen van regels vraagt om een andere vorm van toezicht op de kwaliteit van zorg. Dialoog en vertrouwen tussen toezichthouder en zorgverlener moeten voorop staan.
  • 166. Om ervoor te zorgen dat regels logisch zijn, moeten zorgverleners worden betrokken bij de totstandkoming en aanpassing van wet- en regelgeving waar zij dagelijks mee te maken hebben.
  • 167. De decentralisaties in het sociaal domein hebben voor veel extra bureaucratie gezorgd. Het inkoopproces en de verantwoording van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp worden verder gestandaardiseerd, met behoud van inhoudelijke beleidsvrijheid van gemeenten.

Preventie

De manier waarop mensen invulling geven aan hun leven, bepaalt voor een groot deel hun gezondheid. Hetzelfde geldt voor hun fysieke en sociale omgeving. Een goede balans tussen werk en privé, ruimte voor lichamelijke en geestelijke ontspanning en gezonde voeding kunnen veel gezondheidsklachten voorkomen. Matigheid is een deugd! Zonder iets aan af te doen aan het uitgangspunt dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor wat ze doen en laten, kan de overheid gezond leven stimuleren en schadelijk gedrag ontmoedigen. Voorkomen is immers beter dan genezen. Daar komt bij dat een ongezonde leefstijl niet alleen slecht is voor iemand zelf, maar vrijwel altijd ook negatieve gevolgen heeft voor diens familie, kinderen of vrienden.

Er kunnen uiteenlopende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat mensen überhaupt, méér, of zwaardere zorg nodig hebben. Denk bijvoorbeeld aan aanpassingen in de leefomgeving, het stimuleren van bewegen, de aanpak van problematische schulden, preventieve bevolkingsonderzoeken en afspraken welke behandelingen bij de huisarts of juist in het ziekenhuis moeten plaatsvinden (‘de juiste zorg op de juiste plek’). Dat dit leidt tot gezonde mensen is winst, maar het kan bovendien leiden tot een forse vermindering van de collectieve zorgkosten.

  • 168. We moeten voorkomen dat de ene partij de lasten van preventiemaatregelen draagt en de andere de baten opstrijkt. Dit vraagt om een duidelijke taak- en rolverdeling tussen de Rijksoverheid, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Wetten en regels die samenwerking op het gebied van preventie belemmeren, worden weggenomen. Er wordt vastgelegd wie verantwoordelijkheid draagt voor (de uitvoering van) preventiebeleid.
  • 169. De SGP wil een nationaal preventiefonds waaruit (onderzoek naar) preventieve gezondheidsmaatregelen gefinancierd kunnen worden. De Rijksoverheid, verzekeraars, gemeenten en zorgaanbieders dragen hieraan bij. De versnipperde financiering van preventie wordt op deze manier tegengegaan.
  • 170. Om preventieve maatregelen meer slagkracht te geven, komt er een verplichting met een doelstelling voor zorgverzekeraars om mee te doen aan lokale en regionale initiatieven en experimenten.
  • 171. Er komt meer onderzoek naar de effectiviteit van preventieve gezondheidsinterventies, zodat deze eventueel kunnen worden vergoed door zorgverzekeraars. Het onderzoeksbudget voor leefstijlgeneeskunde wordt daarom verhoogd.
Leefstijl
  • 172. Lichaamsbeweging is goed voor iedereen. Zeker voor degenen die kampen met overgewicht (de helft van alle volwassen Nederlanders). Het geld dat de overheid nu besteedt aan topsport, kan daarom beter worden geïnvesteerd in het stimuleren van bewegen en breedtesport.
  • 173. Een suikertaks is geen goede maatregel om overgewicht tegen te gaan. De SGP wil wel een verbod op stuntprijzen en kortingsacties op suikerrijke dranken.
  • 174. Een ‘gecombineerde leefstijlinterventie’ omvat begeleiding bij een gedragsverandering om een gezonde leefstijl te bereiken en te behouden. Zorgverzekeraars worden aangespoord om voldoende aanbod in te kopen en de bekendheid van dergelijke behandelingen te vergroten. Leefstijlgeneeskunde krijgt een prominentere plaats in het curriculum van zorgopleidingen.
  • 175. Er worden afspraken gemaakt met de levensmiddelenindustrie en maaltijd-producerende bedrijven en instellingen over het maximum zoutgehalte en het toevoegen van kunstmatige toevoegingen voor in Nederland geproduceerd voedsel. Tegelijkertijd worden er afspraken gemaakt over het gebruik van gezonde, verse, lokale en seizoensgebonden producten bij de productie van voeding. Een vermindering van de zoutconsumptie, kunstmatige toevoegingen en het gebruik van gezonde ingrediënten leidt tot een betere gezondheid!
Drugs

De overheid maakt zich sterk voor een ‘drugsvrije generatie’. Hiertoe wordt in elke Nederlandse gemeente het succesvolle ‘IJslandse preventiemodel’ ingevoerd. Deze aanpak gaat niet uit van een standaardpakket met maatregelen of campagnes. Lokaal wordt er gekeken wat de grootste problemen zijn en welke mogelijkheden er zijn om die aan te pakken. De hele lokale gemeenschap wordt hierbij betrokken: jongeren en hun ouders, scholen en maatschappelijke instellingen.

  • 176. De negatieve gevolgen van de productie en het gebruik van drugs dringen gelukkig steeds meer door in het publieke en politieke debat. Het denken over drugsgebruik slaat om. Het kabinet begint daarom een internationale campagne die de reputatie van Nederland als ‘wietwalhalla’ bijstelt en waarschuwt voor gigantische schadelijke impact van drugsgebruik op mens en milieu.
  • 177. Het gedoogbeleid is niet alleen slecht voor drugsgebruikers zelf, maar de hele maatschappij ondervindt er negatieve gevolgen van. We stoppen daarom met gedogen en gaan de wet handhaven. Coffeeshops worden gesloten.
  • 178. Aan ‘staatswiet’ moeten we niet beginnen. Legaliseren van drugs is een schijnoplossing. De productie en verkoop van drugs blijft strafbaar.
  • 179. Het onderscheid tussen soft- en harddrugs moet verdwijnen. Beide zijn verslavend en schadelijk voor de gezondheid.
  • 180. Recreatief gebruik van lachgas wordt verboden.
  • 181. De SGP kiest voor een combinatie van preventieve en repressieve maatregelen om de schadelijke gevolgen van ondermijnende drugscriminaliteit tegen te gaan.
Roken
  • 182. Het aantal verkooppunten voor tabak wordt de komende jaren stapsgewijs verminderd. Er komt een vergunningstelsel voor de verkoop van tabak. De verkoop van tabak in supermarkten wordt niet meer toegestaan.
  • 183. Accijns op tabak wordt fors verhoogd.
  • 184. Het gebruik van e-sigaretten wordt evenzeer ontmoedigd als het gebruik van gewone tabak.
  • 185. Het aanbod voor begeleiding bij het stoppen met roken moet overzichtelijker, zodat rokers duidelijk weten waar zij ondersteuning kunnen krijgen.
Alcohol
  • 186. Alcoholmisbruik leidt in de praktijk niet alleen tot levensgevaarlijke verkeerssituaties, maar ook tot ongelukken met dodelijke afloop. Ook geweld, agressie en vandalisme zijn veelal gerelateerd aan overmatig drankgebruik. De SGP staat een krachtig ontmoedigingsbeleid van alcoholgebruik door jongeren voor en een stevige aanpak van alcoholmisbruik.
  • 187. In communicatie en voorlichting wordt benadrukt dat het gebruik van alcoholische drank door jongeren extra schadelijk is voor de gezondheid (met name schadelijk voor de hersenontwikkeling).
  • 188. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de handhaving van het alcoholverbod voor jongeren. Zij moeten hiervoor stevige afspraken maken met lokale horeca en ondernemers.
  • 189. Jongeren die de fout ingaan, krijgen verplicht voorlichting over de risico’s en gevolgen van alcoholmisbruik. Ook hun ouders worden hierbij betrokken.
  • 190. Er komt een totaalverbod op reclame voor alcoholhoudende dranken.
  • 191. Accijns op alcohol wordt verhoogd.
  • 192. Er worden minimumprijzen ingevoerd voor alcoholhoudende dranken.

Maatschappelijke ondersteuning

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is een wet door en voor de samenleving. De gemeentelijke overheid heeft een aanvullende taak ten opzichte van de hulp en ondersteuning die wordt geboden door familie, vrienden, buren, kerken of maatschappelijke organisaties. Dit komt nog niet overal goed uit de verf. Het verstevigen van het ‘sociale bindweefsel’ van de samenleving vraagt daarom de komende jaren om aandacht.

  • 193. Maatschappelijke ondersteuning kost gemeenten steeds meer geld. Gemeenten moeten hiervoor adequaat en eerlijk worden gecompenseerd door de Rijksoverheid. Ook moeten gemeenten meer ruimte krijgen om te kunnen zoeken naar mogelijkheden om de vraag naar (zwaardere) zorg te voorkomen en burgers meer aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid.
  • 194. De SGP wil dat gemeenten weer de mogelijkheid moeten krijgen om een inkomensafhankelijke bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning te vragen.
  • 195. Burgers kunnen kiezen voor hulp en (cliënt)ondersteuning die aansluit bij hun zorginhoudelijke, godsdienstige, levensbeschouwelijke en culturele wensen. Dit moet zo blijven. Waar nodig worden gemeenten aangesproken op de verplichting tot het bieden van een divers en bij de vraag passend zorgaanbod.
  • 196. Het aanvragen van een persoonsgebonden budget voor maatschappelijke ondersteuning wordt té vaak door gemeenten ontmoedigd. Wmo-toezichthouders moeten erop toezien dat dit stopt. Het pgb moet als keuzemogelijkheid besproken worden in plaats van naturazorg naar voren te schuiven als de gewenste keuze. Ook mag een pgb niet financieel onaantrekkelijk gemaakt worden.
  • 197. Tekorten in het sociaal domein leiden nog steeds tot druk op de Wmo-tarieven. De SGP wil dat gemeenten reële tarieven hanteren en dat indien nodig landelijke regels worden aangescherpt om dit voor elkaar te krijgen.
  • 198. Er zijn meer woonvoorzieningen nodig voor ouderen die kwetsbaarder worden, maar nog geen verpleeghuiszorg nodig hebben. Te denken valt aan geclusterde en collectieve woonvormen, zoals wooncombinaties voor ouderen en jongeren. De Rijksoverheid, gemeenten, woningbouwcorporaties, bewonersorganisaties, verzekeraars en zorgaanbieders moeten hier samen de schouders onder zetten. De Stimuleringsregeling Wonen en Zorg wordt uitgebreid. Er moeten landelijke en meerjarige afspraken worden gemaakt over het realiseren van huisvesting voor zowel ouderen die nog zelfstandig kunnen wonen als verpleeghuisplekken. Op regionaal en lokaal niveau moet er een duidelijke visie op wonen, zorg en welzijn worden ontwikkeld.
  • 199. Er is meer aandacht nodig voor ‘reablement’. Dit betekent dat ouderen moeten worden geholpen om hun fysieke, mentale en sociale functionaliteit te hervinden, wat de kwaliteit van leven kan verhogen. De SGP juicht het toe als ouderen op een betekenisvolle wijze worden ingeschakeld bij de zorg voor anderen of vrijwilligerswerk (blijven) doen.
  • 200. Gemeenten krijgen de taak en de middelen toebedeeld om valpreventieprogramma’s aan te (laten) bieden voor hun inwoners van 65 jaar en ouder.
  • 201. De verstorende financiële prikkel voor gemeenten om inwoners snel door te laten stromen naar de Wet langdurige zorg moet worden weggenomen. Een gemeente die ervoor zorgt dat minder mensen langdurige zorg gaan gebruiken en voor meer mensen maatschappelijke zorg en ondersteuning levert, moet hiervoor ook meer middelen te krijgen.
  • 202. Ouderenprofessionals in de eerste lijn (specialist ouderengeneeskunde en verpleegkundig specialist) en in de tweede lijn (klinisch geriater) kunnen samen met de huisarts een belangrijke rol spelen om ouderen langer in een thuissituatie te laten blijven, dan wel medebepalen welke ouderen revalidatiezorg dan wel ziekenhuisbehandeling nodig hebben.
  • 203. De overheid gaat ervan uit dat mensen in grote mate zelfredzaam zijn. Niet iedereen kan dat opbrengen. Mensen die de complexiteit van de samenleving niet aankunnen, doen een beroep op zorg en ondersteuning. Denk aan jongeren met een lichte verstandelijke beperking en mensen met een verslaving, psychische stoornis of schuldenproblematiek. Het is nodig dat de overheid realistische verwachtingen heeft van wat mensen kennen en kunnen. Een zwaardere zorgvraag kan worden tegengaan door ondersteuning voor mensen met een lichte verstandelijke beperking meer integraal vorm te geven in het sociaal domein.
  • 204. Het is momenteel lastig om voor jongeren met autisme een passende woonvoorziening te vinden. Deze jongeren vallen veelal tussen wal en schip. Gemeenten moeten samen met zorgaanbieders aan de slag om passende woonvormen te creëren.
  • 205. De toename van het aantal incidenten met verwarde personen baart zorgen. Het is belangrijk dat gemeenten, zorgaanbieders, politie en woningcorporaties hun werk beter op elkaar afstemmen. De (bekostiging van de) zorg voor verwarde personen moet minder versnipperd zijn. De mogelijkheden van bemoeizorg moeten worden uitgebreid. Ook wil de SGP dat er meer kennis over verward gedrag komt bij de (meldkamer van de) politie.
  • 206. Het aantal dak- en thuislozen is de afgelopen tien jaar verdubbeld. De SGP maakt zich daar grote zorgen over. De overheid dient een ‘schild voor de zwakken’ te zijn. De inzet moet zijn om dak- en thuislozen uit de maatschappelijke opvang te krijgen en te zorgen voor huisvesting. De belangrijkste opgave voor de Rijksoverheid, gemeenten en woningbouwcorporaties is daarom: meer goedkope woningen realiseren en met zorgaanbieders goede afspraken maken over bijhorende begeleiding.
  • 207. Voorzichtigheid is geboden met de door-decentralisatie van beschermd wonen voor ggz- cliënten naar alle gemeenten in Nederland. Dit kan pas als er op regionaal niveau duidelijkheid is over de aanpak en de beschikbaarheid van plekken. Hetzelfde geldt voor de decentralisatie van de maatschappelijke opvang. Wat de SGP betreft, moeten deze twee veranderingen niet overhaast plaatsvinden en in ieder geval gelijk opgaan.

Langdurige zorg

  • 208. Mensen die complexe en langdurige zorg nodig hebben, lopen vaak vast in systemen en bureaucratie. Persoonlijke begeleiders (casemanagers) zijn goud waard bij de zoektocht naar de juiste zorg bij een complexe aandoening of ziekte. Daarom moet er in deze situaties een recht komen op ondersteuning door een persoonlijk begeleider.
  • 209. Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen toe dat op zoek is naar passende huisvesting in combinatie met meer of minder intensieve zorg. Er moet een gevarieerd woonaanbod komen van passende woonwormen, zoals ‘kangoeroewoningen’ waar ouderen en jongeren samen leven en elkaar ondersteunen.
  • 210. Er komt een verplichting tot meerjarige contracten met budgetafspraken, afgesloten tussen Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders, gecombineerd met een meerjarige contracteerruimte.
  • 211. De regionale contracteerruimte van de zorgkantoren binnen de Wlz wordt wat betreft de gehandicaptenzorg en ggz voortaan bepaald op basis van objectieve criteria. Zorgkantoren worden door een objectievere verdeling gestimuleerd om vraag en aanbod scherper op elkaar af te stemmen en regionale verschillen tegen te gaan.
  • 212. Op dit moment krijgen volwassenen die levenslang en levensbreed zijn aangewezen op veel uren zorg, geen indicatie voor de Wet langdurige zorg als zij nog wel eigen regie kunnen voeren. Dit geldt ook voor kinderen waarvan het ontwikkelingsperspectief nog niet bekend is of voor kinderen die behoefte hebben aan intensieve kindzorg. De SGP wil dat deze doelgroepen wel in aanmerking komen voor een indicatie van de langdurige zorg.
  • 213. Er dient een persoonsvolgend budget ingevoerd te worden voor mensen die levenslang en levensbreed hulp en ondersteuning nodig hebben. Dit komt in plaats van de inkoopafspraken met het zorgkantoor. Hierdoor kunnen zij een zorgaanbieder kiezen die helemaal bij hen past. Ook kan de zorg zo helemaal afgestemd worden op de eigen wensen, behoeften en persoonlijke omstandigheden. Dankzij het persoonsvolgend budget lopen mensen niet meer het risico dat ze terecht komen bij een aanbieder die niet bij hen past, omdat de zorgverzekeraar te weinig zorg heeft ingekocht bij de gewenste zorgaanbieder. In tegenstelling tot een persoonsgebonden budget hoeven mensen zich niet bezig te houden met de zorgadministratie. Verzekeraars en de inspectie blijven wel controleren of de zorg van goede kwaliteit is en of er geen misbruik van wordt gemaakt.
  • 214. Dankzij het persoonsvolgend budget kunnen kwalitatief goede zorgaanbieders groeien en worden minder goede aanbieders gestimuleerd om nu eens écht te gaan luisteren naar de wensen van mensen. Om zorgaanbieders voldoende tijd te geven om zich op deze nieuwe manier van bekostigen voor te bereiden, wordt een ‘ingroeimodel’ van vier jaar gehanteerd. De introductie van het persoonsvolgend budget moet samen opgaan met een forse vermindering van de administratieve lasten.
  • 215. Het persoonsgebonden budget (pgb) voor mensen die langdurige zorg nodig hebben, verdient een stevige versterking. De administratieve lasten voor de budgethouders moeten drastisch naar beneden. Zorgverzekeraars leggen geen overbodige regels meer op die niets toevoegen aan de kwaliteit van de zorg. Het pgb heeft reële en toereikende tarieven nodig om kwalitatief goede zorg in te kunnen kopen of benodigde hulpmiddelen aan te schaffen.
  • 216. De SGP wil dat er meer vaart wordt gemaakt met de invoering van het administratiesysteem PGB 2.0. Gemeenten, zorgkantoren en verzekeraars moeten zich inspannen om hiervan zo spoedig mogelijk gebruik te maken.
  • 217. Mensen die een indicatie hebben gekregen voor de Wet langdurige zorg, maar daar nog geen gebruik van kunnen maken vanwege een wachtlijst, gaan nu vaak al een hogere eigen bijdrage betalen. Dat is onwenselijk. Bij de overgang van zorg uit de Wmo/Zorgverzekeringswet naar de Wet langdurige zorg moet daarom voorkomen worden dat mensen tijdelijk meer geld betalen voor minder zorg.
  • 218. De verpleegsector is een wezenlijk onderdeel van de gezondheidszorg. De langdurige zorg was tijdens de coronacrisis te lang niet in beeld en onvoldoende aangesloten bij de crisisorganisatie. Het is belangrijk dat de langdurige zorg vanaf nu onderdeel uitmaakt van iedere relevante crisisstructuur.
  • 219. De coronacrisis heeft de noodzaak benadrukt van goede infectiepreventie in de langdurige zorg. De gezondheidsinspectie zag hier al op toe, het is zaak dat zorginstellingen hun beleid optimaliseren overeenkomstig de bestaande richtlijnen. Indien nodig kunnen zorgaanbieders een beroep kunnen doen op de expertise van arts-microbiologen of andere deskundigen op het gebied van infectiepreventie.
  • 220. Onvrijwillige zorg mag slechts als uiterste middel worden ingezet als alle mogelijkheden voor vrijwillige zorg op niets zijn uitgelopen. De wetten die hierover gaan, brengen echter een onwerkbare papierberg met zich mee voor zorgmedewerkers. Dat kan en moet eenvoudiger. Het moet mogelijk worden voor familie, mantelzorgers en hulpverleners om eerder actie te nemen bij beginnende dementie/psychische aandoeningen.

Medische en acute zorg

  • 221. In de curatieve zorg worden nieuwe hoofdlijnenakkoorden gesloten voor die sectoren waarvoor in de huidige periode meerjarige financiële afspraken zijn gemaakt. Dit betreft de medisch-specialistische zorg, geestelijke gezondheidszorg, huisartsenzorg en wijkverpleging. Hiermee wordt beoogd de uitgavengroei in de zorg te blijven beheersen.
  • 222. In de sectoren binnen de Zorgverzekeringswet waar op dit moment gebruik wordt gemaakt van vaste of maximumtarieven, worden (meer) normatieve elementen toegevoegd aan de tariefstelling. In plaats van uit te gaan van gemiddelde kosten bij het bepalen van het tarief, worden normen gesteld die niet alleen gebaseerd zijn op werkelijke kosten uit het verleden, maar ook een goede weergave moeten zijn van de gewenste situatie binnen een sector. Het uitgangspunt blijft dat de tarieven de ‘redelijke kosten van zorg’ moeten dekken.
Zorgverzekering
  • 223. Het verplichte eigen risico blijft gelijk.
  • 224. Mensen krijgen de mogelijkheid om te kiezen voor een hoger vrijwillig eigen risico, uiteraard in ruil voor een forse premieverlaging.
  • 225. Mensen krijgen de mogelijkheid om een ziektekostenpolis af te sluiten voor een, drie of vijf jaar. Verzekeraars krijgen de ruimte om aan langere looptijden aantrekkelijker polisvoorwaarden te verbinden. Hierdoor worden zij gestimuleerd om langdurig te investeren in preventie en de kwaliteit van zorg.
  • 226. Zorgcollectiviteiten met zorginhoudelijke afspraken zijn de afgelopen jaren een steeds grotere bijdrage gaan leveren aan de gezondheid en het welzijn van verzekerden. Dit is een goede ontwikkeling! Daarom wil de SGP de maximale collectiviteitskorting handhaven.
  • 227. Zorgverzekeraars worden wettelijk verplicht om alle (niet-concurrentiegevoelige) inkoop- en verantwoordingseisen van hun contracten met zorgaanbieders te standaardiseren.
  • 228. Gewetensbezwaren tegen verzekeringen blijven erkend. Eventueel nadelige gevolgen van wijzigingen in wet- of regelgeving moeten voor gewetensbezwaarden worden gecompenseerd.
Geboorte en -kraamzorg
  • 229. Een (aanstaande) moeder en haar kindje verdienen de best mogelijke zorg en ondersteuning. Een zwangerschap is een scheppingswonder en de geboorte van een kind is een geschenk dat gekoesterd mag worden.
  • 230. De gezondheid van een kind voor, tijdens en na de geboorte blijkt cruciaal voor de verdere fysieke en mentale ontwikkeling. Behoudens de eigen verantwoordelijkheid van ouders wil de SGP daarom blijven inzetten op het ondersteunen van kwetsbare gezinnen. Voor deze gezinnen moet bijvoorbeeld extra kraamzorg komen.
  • 231. Moeders moeten kunnen bevallen waar zij dat willen. Een bevalling in een kraamzorghotel of in een ziekenhuis zonder medische indicatie blijft daarom betaalbaar.
  • 232. Kraamzorgaanbieders moeten kunnen rekenen op toereikende tarieven.
Wijkverpleging
  • 233. Door de schaarste op de arbeidsmarkt ligt het voor de hand dat aanbieders van wijkverpleging voor samenwerking kiezen. Bij de samenwerkingsvorm die wordt gekozen, moet de keuzevrijheid voor identiteitsgebonden zorg altijd worden gewaarborgd.
  • 234. Er moet werk worden gemaakt van een nieuwe bekostiging van de wijkverpleging. De bekostigingssystematiek moet samenwerken en preventie belonen.
  • 235. Momenteel mogen ongecontracteerde aanbieders zelf de uren wijkverpleging indiceren. In de praktijk leidt dit tot ondoelmatige zorg. De SGP kiest daarom voor een onafhankelijke indicatiestelling voor ongecontracteerde wijkverpleging.
  • 236. De zorg voor ernstig zieke kinderen vraagt veel van ouders, familieleden en zorgverleners. De SGP heeft grote waardering voor de bijdrage van ouders aan de intensieve zorg voor hun kinderen. Ouders moeten hiervoor erkenning en waardering krijgen en een faire financiële tegemoetkoming indien zij medische handelingen verrichten.
Hulp- en geneesmiddelen
  • 237. Doordat de vergoeding van extramurale hulpmiddelen over verschillende wetten en regelingen is verdeeld, moet een cliënt of zijn zorgverlener vaak bij verschillende instanties zijn. Dat leidt tot veel gedoe en frustraties. De SGP pleit daarom voor één centraal hulpmiddelenloket dat vanuit de Zorgverzekeringswet wordt geregeld en gefinancierd.
  • 238. Ook in de komende kabinetsperiode moet de bijbetaling voor geneesmiddelen worden gemaximeerd (maximumbedrag per jaar).
  • 239. Verspilling van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen moet worden tegengegaan. Hiervoor is een goede samenwerking nodig tussen artsen en apothekers. De faciliteiten die hiervoor nodig zijn, zoals een actueel en compleet medicatieoverzicht en een goede overlegstructuur, moeten worden gestimuleerd. Een stringente periodieke heroverweging, vermindering van de dosering en een slimmere omgang met de levering van geneesmiddelen zouden stappen in de goede richting zijn.
  • 240. Veel mensen gebruiken jarenlang (zware) medicijnen zonder dat duidelijk is of zij het nog wel echt nodig hebben. Er moet meer aandacht komen voor het tijdig afbouwen van geneesmiddelen.
  • 241. De coronacrisis liet zien hoe afhankelijk Nederland en de EU (EU) zijn van derde landen als het gaat om de productie van medische hulpmiddelen en geneesmiddelen. De SGP wil dat het weer aantrekkelijk wordt voor bedrijven om binnen de EU geneesmiddelen en medische hulp- en beschermingsmiddelen te produceren.
  • 242. Er wordt een ‘ijzeren voorraad’ gecreëerd van zowel geneesmiddelen als essentiële medische hulpmiddelen, zodat Nederland voorbereid is op schommelingen in de import of plotselinge schaarste.
  • 243. Dure medicijnen moeten landelijk worden ingekocht, zodat de kosten per medicijn dalen.
  • 244. De Rijksoverheid intensiveert de prijsonderhandelingen over dure medicijnen.
  • 245. De SGP wil dat de geneesmiddelenindustrie maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt door transparanter te zijn over kostenopbouw en het hanteren van eerlijke en verantwoorde winstmarges. Dit moet de prijs van dure geneesmiddelen drukken.
  • 246. Patentrecht is bedoeld om vernieuwing te stimuleren en mag niet worden gebruikt om het alleenrecht van de farmaceut in stand te houden. Daarom dienen op Europees en nationaal niveau de mogelijkheden binnen de wet verkend te worden om geneesmiddelen toegankelijk te houden voor iedereen, met een redelijke vergoeding voor de farmaceut.
  • 247. (Europese) regels voor medische hulpmiddelen zoals implantaten mogen niet leiden tot belemmering van innovatie en slimme oplossingen op het gebied van specialistische zorg. Als er knelpunten ontstaan, moet Nederland de ruimte hebben om zelf naar een oplossing te zoeken.
  • 248. Het bestrijden en voorkomen van antibioticaresistente infecties vereist dat zoveel mogelijk nieuwe antibiotica ontwikkeld worden en dat die zo weinig mogelijk voorgeschreven worden. Om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te stimuleren, wordt onderzocht of fabrikanten een vergoeding kunnen krijgen wanneer hun antibioticum als reserve gehouden wordt.
Ziekenhuiszorg en acute zorg
  • 249. Relatief eenvoudige, veel voorkomende zorg (‘basiszorg’) dient beschikbaar te zijn in een regionaal ziekenhuis, een zelfstandig behandelcentrum of een polikliniek. Bij (hoog)complexe zorg ligt het voor de hand dat dit wordt aangeboden in een gespecialiseerd ziekenhuis voor betere kwaliteit. Andersom zouden topklinische en academische ziekenhuizen zich minder op de basiszorg kunnen richten. Je ontkomt niet altijd aan concentratie van zorg. Het is belangrijk dat zo’n taakverdeling in elke regio goed is geregeld. Ziekenhuizen zouden hierover onderling afspraken moeten maken. De minister van VWS houdt als stelselverantwoordelijke in de gaten of dit gebeurt.
  • 250. Regionale ziekenhuizen hebben een belangrijke en waardevolle functie in ons zorgstelsel. Het is goed dat hier de laatste jaren meer aandacht voor is. Wat de SGP betreft, mogen dergelijke zorginstellingen niet zomaar verdwijnen. Nabijheid van zorg mag de samenleving wat waard zijn. Provinciale en lokale bestuurders en patiëntenorganisaties zouden intensief betrokken moeten zijn bij besluitvorming over de toekomstige inrichting van de medische en acute zorg in hun regio. Door de betrokkenheid van de gemeenschap krijgt de regionale inbedding meer gewicht en kan meer draagvlak ontstaan voor veranderingen in het regionale zorglandschap.
  • 251. Een concrete opgave voor de regio’s is de zoektocht naar een toekomstbestendige inrichting van de acute zorg, die onder druk staat door de vergrijzing, de krapte op de arbeidsmarkt en versnippering in het zorgaanbod. De SGP steunt de komst van integrale spoedposten voor levensbedreigende acute zorg en regionale zorgmeldkamers voor zorg die niet- levensbedreigend is (‘geen spoed, wel zorg’). Het ligt voor de hand dat de spoedpost en meldkamer in de desbetreffende regio nauw met elkaar verbonden zijn. Voor hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg is medische kwaliteit belangrijker dan nabijheid. In deze situaties is spoedeisende hulp in een ziekenhuis geboden. Het is belangrijk dat bij de herinrichting van de acute zorg voortgeborduurd wordt op reeds bestaande regionale samenwerkingsverbanden, zoals huisartsenkringen, zorggroepen en allianties tussen ziekenhuizen.
  • 252. Verpleegkundige topzorg, waarbij alle wijkverpleegkundigen in een regio gebruik kunnen maken van hoogwaardige verpleegkundige ondersteuning en deskundigheid vanuit een topklinisch of academisch ziekenhuis, leidt tot betere én goedkopere zorg thuis. Technologische innovaties kunnen hier aan bijdragen. Dit concept dient landelijk ingevoerd te worden voor patiënten met complexe wonden, stoma’s, obesitas, incontinentie en oncologische zorg.
  • 253. De beschikbaarheidsbijdrage spoedeisende zorg voor ‘gevoelige’ ziekenhuizen moet omhoog, zodat het voortbestaan van dit type zorg niet in gevaar komt.
  • 254. Om te voorkomen dat ziekenhuizen ongecontroleerd en plotseling failliet gaan, dienen er met alle ziekenhuizen bindende afspraken gemaakt te worden waarmee wordt geborgd dat wanneer zorgaanbieder dreigt om te vallen of overgenomen, de zorg voor patiënten niet in gevaar komt. De Nederlandse Zorgautoriteit kan aanbieders verplichten een plan op te stellen met het overhevelen van cruciale zorgtaken.
  • 255. De beschikbaarheid van ambulancezorg is sommige gemeenten ver onder de maat. Normen voor aanrijtijden van ambulances worden al jaren niet gehaald. Acute zorg moet altijd voor iedereen toegankelijk zijn. De SGP wil dat de regering meer druk uitoefent op Regionale Ambulancevoorzieningen en verzekeraars om de aanrijtijden voor deze gebieden te verbeteren.
  • 256. Soms kan het nodig of fijn zijn om tijdelijk ergens anders te kunnen verblijven, bijvoorbeeld om een ziekenhuisopname te voorkomen of om juist na een opname te kunnen revalideren. In het aanbod van voorzieningen voor een tijdelijk verblijf, zoals revalidatiezorg, respijtzorg, Wlz-crisisbedden, worden echter tekorten ervaren. Ook hierover worden regionale afspraken gemaakt en regionale en bekostiging voor de coördinatie geregeld.
  • 257. Tijdens de coronacrisis ontstond grote druk op de capaciteit van ziekenhuiszorg, zoals de SEH en intensive care. De SGP wil een onderzoek naar de toegankelijkheid en beschikbaarheid van cruciale zorgvoorzieningen om te bezien waar er niet genoeg ‘vet op de botten’ zit om crisissituaties aan te kunnen.
  • 258. De toegang tot intensieve care moet ook voor ouderen worden gewaarborgd. Een bot leeftijdscriterium is wat de SGP betreft moreel onhoudbaar en onaanvaardbaar. Ouderen moet zich veilig voelen in de zorg. Tegelijkertijd pleit de SGP ervoor dat er voldoende tijd en ruimte is voor artsen om het gesprek te voeren met een patiënt over de keuzes die gemaakt moeten worden. Onnodige behandelingen en overbehandeling moeten worden voorkomen.
Huisartenzorg
  • 259. Er moet een visie komen van gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders over de organisatie van de ‘eerstelijnszorg’ in de wijk en regio. Er worden in ieder geval afspraken gemaakt welke behandelingen en zorgverrichtingen alleen door aanbieders van de eerstelijnszorg gedaan mogen worden (en dus niet in de tweedelijnszorg). Dit stimuleert de juiste zorgverlening op de juiste plek. Bij een herverdeling van taken, een regionale organisatie van de eerstelijnszorg en het intensiveren van eHealth hoort uiteraard een adequate financiering.
  • 260. Huisartsen hebben de afgelopen jaren de consequenties ervaren van de wachtlijsten voor verpleeghuizen en in de ggz en jeugdzorg. Zij moeten voor méér kwetsbare mensen zorgen en de zorgvraag wordt intensiever. Het aanpakken van problemen in andere zorgsectoren kan de druk op huisartsen verlichten. Tegelijkertijd is het nodig om huisartsen meer tijd en ruimte te geven voor de hulp aan kwetsbare cliënten. Er moet worden onderzocht hoe de wijze van bekostiging van de huisartsenzorg er toe kan leiden dat doorverwijzing zoveel mogelijk kan worden voorkomen en eenvoudige behandelingen daadwerkelijk in de eerste lijn plaatsvinden.
Geestelijke gezondheidszorg
  • 261. De geestelijke gezondheidszorg (ggz) kampt al jaren met hardnekkige wachtlijsten. Er is onvoldoende passende begeleiding en behandeling voor mensen met (ernstige) psychische problemen. Tussen instellingen wordt onvoldoende samengewerkt en het ontbreekt vaak aan afstemming met maatschappelijke ondersteuning vanuit het sociaal domein. Deze problemen zijn zorgelijk, zeker omdat de coronapandemie hoogstwaarschijnlijk impact heeft op de psychische gezondheid van veel mensen.
  • 262. Er moeten op regionaal niveau afspraken gemaakt worden over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute ggz. De SGP wil dit betrekken bij de totstandkoming van de regionale spoedposten.
  • 263. Op regionaal niveau moet er een doorzettingsmacht komen voor complexe zorgvragen. Voor zorgvragen die regio-overstijgend zijn, moet landelijke coördinatie komen.
  • 264. Per 2022 wordt er een nieuw bekostigingsmodel ingevoerd voor de ggz. Het ‘zorgprestatiemodel’ weerspiegelt de daadwerkelijk geleverde zorg en is herkenbaar en controleerbaar voor de patiënt.
Transgenderzorg

De SGP heeft compassie met mensen die worstelen met hun seksuele identiteit. Tegelijkertijd verzetten we ons tegen ideologisch gedreven pogingen om gewone verschillen tussen de geslachten weg te werken. Genderincongruentie blijft als afwijking van de gangbare orde een aangrijpende uiting van de gebroken schepping. (Medische) pogingen om dit op te heffen, leiden niet zelden tot nog grotere gebrokenheid.

  • 265. Een geslachtsveranderende operatie is onomkeerbaar en daarmee bijzonder ingrijpend. Zolang er in Nederland dergelijke ingrepen plaatsvinden, zou het overheidsbeleid in ieder geval tot doel moeten hebben om niet-noodzakelijke ingrepen zoveel als verantwoord mogelijk te beperken, zeker als het gaat om minderjarigen. Collectieve financiering van behandelingen waarvoor geen medische noodzaak bestaat, is wat de SGP betreft niet aan de orde. Soms bestaat er overigens wèl een medische oorzaak voor een behandeling. Dat blijkt het duidelijkst bij intersekse personen.
  • 266. De vraag naar (medische) transgenderzorg is de afgelopen jaren pijlsnel gestegen. De toename is duidelijk het grootst bij kinderen en adolescenten (vooral tienermeisjes). De SGP wil dat grondig wordt uitgezocht wat de oorzaken van deze stijging zijn.
  • 267. Zolang er geslachtsveranderende behandelingen plaatsvinden, is de grootste zorgvuldigheid geboden bij de begeleiding van transgenders. Een psychologische diagnose als voorwaarde voor toegang tot somatische behandelingen blijft daarom gewaarborgd. De SGP kiest niet voor vergroting van de invloed van betrokkenen op de professionele besluitvorming. Voor het wijzigingen van de geslachtsregistratie in de geboorteakte blijft een deskundigenverklaring nodig.
  • 268. Sommige transgenders geven aan achteraf spijt te hebben van hun geslachtsverandering. Vaak kunnen deze mensen nergens terecht. De SGP wil dat er diepgaand onderzoek wordt gedaan naar de beweegredenen en de omvang van het aantal spijtoptanten, zodat deze mensen de hulp kunnen krijgen die zij nodig hebben.
  • 269. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat een aanzienlijk aantal transgenders worstelt met suïcidale gedachten, zowel vóór, tijdens als ná hun geslachtsverandering. De verklaring dat dit aan te lange wachttijden zou liggen, doet geen recht aan de realiteit. Vergeleken met de rest van de bevolking is het risico op zelfmoord onder transgenders zeer hoog. Het is belangrijk dat adequate psychologische hulp wordt geboden.

Jeugdzorg

Met de invoering van de Jeugdwet in 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor jeugdhulp. Sindsdien is het gebruik van jeugdhulp fors gestegen. Inmiddels krijgt bijna een op de acht(!) kinderen hulp of ondersteuning. De oplopende kosten drukken zwaar op de huishoudboekjes van veel gemeenten. De groeiende vraag naar hulp lijkt nauwelijks af te remmen. Dit is zorgwekkend. De SGP wil het jeugdstelsel nu niet opnieuw grondig wijzigen. Wel moeten een aantal knelpunten worden aangepakt. Er wordt (door meerdere onderzoeksteams) onderzoek gedaan naar de oorzaken van de gestegen jeugdzorg zodat we niet langer alleen de gevolgen zien van gestegen jeugdzorg, maar vooral de oorzaken, zodat er een gerichte aanpak kan komen om de oorzaken aan te pakken.

  • 270. Gemeenten hebben voldoende budget nodig om zorg en ondersteuning voor jongeren vorm te geven. Bij veel gemeenten hangt de jeugdzorg financieel gezien als een molensteen om de nek, wat hen belemmert om de transformatie van de jeugdhulp vorm te geven. De SGP vindt dat gemeenten financieel gecompenseerd moeten worden door het Rijk.
  • 271. Tegelijkertijd is het nodig dat gemeenten het jeugdhulpstelsel doelmatiger en doeltreffender inrichten zodat zij de vraag naar hulp en ondersteuning weer onder controle krijgen. Dit vraagt om een duidelijke visie, consistent beleid en soms scherpe(re) keuzes van gemeenten.
  • 272. Gemeenten moeten vooral wat doen aan de vraag naar lichte vormen van jeugdhulp. De SGP vindt het niet zinvol om een wettelijke begrenzing van de jeugdhulpplicht in te voeren. Gemeenten zouden bijvoorbeeld meer werk kunnen maken van het versterken van de eigen kracht en regie van jongeren en hun sociale netwerk. Ook is nodig dat gemeenten veel strikter afbakenen wat zij als jeugdhulp zien en wat niet. Niet elke opvoedvraag hoeft uit te monden in een intensief hulptraject. De Rijksoverheid maakt daarom bestuurlijke afspraken met gemeenten om het aanbod van lichtere jeugdzorg te beperken, zodat er meer budget overblijft voor complexere jeugdzorg.
  • 273. Op regionaal, bovenregionaal en landelijk niveau moet voldoende specialistische jeugdhulp aanwezig zijn. De SGP wil dat ‘Den Haag’, jeugdzorgregio ́s, de regionale expertisecentra, zorgaanbieders en gemeenten hierover bindende en eenduidige afspraken maken. De (wettelijke) voorwaarden die de regering stelt aan een stabiel regionaal aanbod van specialistische jeugdzorg, mogen geen afbreuk te doen aan de beleidsvrijheid en democratische legitimiteit van gemeenten. Jeugdhulp is en blijft immers decentraal georganiseerd.
  • 274. De decentralisatie van de jeugdhulp heeft geleid tot een versnippering in het zorglandschap en enorme stijging van de administratieve lastendruk. Gemeenten en zorgaanbieders moeten daarom gebruik gaan maken van dezelfde inkoop- en verantwoordingseisen. Regionaal worden afspraken gemaakt om samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders te bevorderen.
  • 275. Niet de leeftijd, maar ‘zelfstandigheid’ moet het criterium zijn om de jeugdzorg te verlaten. Veel jongeren die 18 jaar worden, kunnen nog wel wat hulp en ondersteuning gebruiken als opmaat naar hun volwassenheid. De SGP wil daarom dat de harde leeftijdsgrens verdwijnt en een vorm van ‘verlengde jeugdhulp’ een optie wordt voor alle jongeren in de jeugdzorg.
  • 276. Jongeren die volwassen worden, moeten hun zorg nu vaak opnieuw organiseren omdat zij te maken krijgen met andere zorgwetten. Daarom moet er werk van gemaakt worden om de verschillende zorgwetten beter op elkaar aan te sluiten.
  • 277. De Rijksoverheid moet erop toezien dat gemeenten voldoen aan hun verplichting om identiteitsgebonden jeugdhulp te bieden.
  • 278. Het toezicht op zorg voor jongeren moet beter. Dit is niet alleen een opgave voor gemeenten, maar vraagt ook om versterking en verbreding van de taken van de Jeugdautoriteit.
  • 279. De zwaarte van de problematiek in de jeugdzorg is met name toegenomen door veel (complexe) (v)echtscheidingen. Het is van belang om te investeren in stabiele gezinnen en duurzame relaties. Het bestaande landelijke aanbod van interventies op het gebied van relatie- en opvoedingsondersteuning moet toegankelijker worden gemaakt en steviger verankerd in het gemeentelijke beleid.
  • 280. Jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking dreigen tussen wal en schip te vallen. De samenleving wordt voor hen te ingewikkeld. Snellere en betere samenwerking tussen school, zorgaanbieder en gezin is nodig om te zien welke hulp en ondersteuning nodig is.
  • 281. Veel pleegouders ervaren een grote druk op het gezin, moeite in de omgang met de ouders van het pleegkind of problemen met het zorgsysteem. Tegelijkertijd is de vraag naar pleeggezinnen groot. De ondersteuning van pleegouders moet beter.

Hoofdstuk 4. Beschermwaardig leven

Het leven is een geschenk van God en daarom van begin tot eind beschermwaardig. De bescherming van het leven behoort tot de belangrijkste taken van de overheid. Dit krijgt extra gewicht wanneer er sprake is van broos, teer en kwetsbaar leven. Denk aan kinderen in de moederschoot, die nog niets van de wereld hebben gezien. Jongeren die worstelen met de betekenis van hun bestaan. Volwassenen die volop in het leven staan, maar met lichamelijke of verstandelijke beperkingen te maken hebben. Ouderen die de kracht uit hun lichaam voelen wegvloeien. Juist dan moet de overheid een ‘schild voor de zwakken’ zijn. En juist dan wordt er van de samenleving zorgzaamheid, aandacht en betrokkenheid gevraagd.

Het is goed om te beseffen dat iedereen op een zeker moment tegen de gebrokenheid van het leven aanloopt. Hoewel veel mensen het ideaal van een zorgeloos leven hooghouden voor zichzelf en hun dierbaren, drukt de realiteit ons met de neus op de feiten. Dit betekent dat de overheidstaak van het beschermen van leven geen ver-van-ons-bed-show is, maar iedereen aangaat.

Het begin van het leven

Nieuw leven begint bij de bevruchting. Op het moment dat de eicel samensmelt met de zaadcel is er sprake van een uniek menselijk leven met een eigen DNA-profiel. Dit scheppingswonder blijft niet lang onopgemerkt: vanaf de vijfde week in de baarmoeder kun je het hartje al horen kloppen. Bij een foetus van twaalf weken zijn alle organen in beginsel al gevormd. Ongeboren leven in de baarmoeder is vanaf het allerprilste begin beschermwaardig. Het is bemoedigend dat jongeren dit sterker lijken te beseffen dan hun ouders en grootouders.

In Nederland wordt elk jaar ongeveer 30.000 keer een einde gemaakt aan een ongeboren mensenleven. Circa 1 op de 7 zwangerschappen eindigt in een abortus. In ongeveer een derde van de abortussen gaat het om vrouwen die eerder een abortus hebben ondergaan. Dat zijn ronduit hartverscheurende gegevens. Zeker omdat uit talloze ervaringsverhalen blijkt dat vrouwen door familie of vrienden of door willekeurige omstandigheden nogal eens worden gedwongen of gedrongen om een abortus te ondergaan. De Nederlandse overheid schiet tekort in het beschermen van ongeboren leven. Er bestaat geen ‘recht op abortus’, er bestaat wel een ‘recht op leven’, dat in diverse internationale verdragen is vastgelegd. Het regeringsbeleid mag hier niet mee in strijd zijn.

Abortus
  • 282. De SGP wil dat de huidige ‘Abortuswet’ wordt afgeschaft. De beschermwaardigheid van het leven moet expliciet worden vastgelegd in de Grondwet. Zolang dit nog niet is gebeurd, moet de overheid er alles aan doen om het aantal abortussen te verminderen. Iedere abortus is er één te veel.
  • 283. Dankzij de medische ontwikkelingen kunnen kinderen die te vroeg geboren worden met goede zorg in leven blijven. De 24-wekengrens die in Nederland wordt gehanteerd voor het toestaan van abortussen, is daarmee achterhaald en moet naar beneden worden bijgesteld.
  • 284. In Nederland komt het praktisch nooit voor dat een abortus medisch noodzakelijk is. Van financiering uit de publieke middelen kan daarom in principe geen sprake zijn.
  • 285. De SGP is tegen abortus en daarom mogen abortusklinieken geen overheidssubsidies meer ontvangen. Zolang abortusklinieken nog overheidssubsidies ontvangen, moet de manier waarop abortusklinieken deze subsidies besteden scherp worden gecontroleerd. De bekostiging wordt zo ingericht dat er geen prikkels bestaan om extra te verdienen aan meer abortussen. De Nederlandse Zorgautoriteit wordt aangewezen als toezichthouder.
  • 286. Er bestaat geen principieel verschil tussen de zogenoemde ‘overtijdbehandeling’ en een abortus, want ook bij een overtijdbehandeling wordt menselijk leven gedood. Daarom moet, conform de wet, de beraadtermijn voor beide vormen van het beëindigen van een zwangerschap ten minste vijf dagen zijn.
  • 287. De druk vanuit de omgeving op een vrouw om voor abortus te kiezen, kan groot zijn. Iedere vrouw die een abortus overweegt, wordt hier door de arts uitdrukkelijk op bevraagd en erop gewezen dat dwang en drang onaanvaardbaar zijn.
  • 288. Abortusklinieken mogen geen abortus uitvoeren als er vermoedelijk sprake is van druk of dwang. De SGP wil dat dwang en druk op vrouwen om een abortus te ondergaan uitdrukkelijk strafbaar wordt gesteld. De gezondheidsinspectie controleert scherp of klinieken zich hier wel aan houden en brengt jaarlijks verslag uit over de praktijk van drang en dwang.
  • 289. Prenataal onderzoek ontaardt steeds vaker in ‘selectie aan de poort’. Een grondige ethische bezinning hierop is nodig. We zien het bijvoorbeeld bij de selectie op het Downsyndroom. Dat is ronduit stigmatiserend en discriminatie op basis van handicap! Het is uitermate pijnlijk en de wereld op z’n kop dat aanstaande ouders zich moeten verantwoorden wanneer zij het kindje houden. De SGP wil dat prenatale screenings pas na afloop van de abortustermijn mogen plaatsvinden, tenzij het mogelijk is om een beperking of aandoening al eerder te behandelen. De dertienwekenecho wordt niet ingevoerd. Prenatale screenings worden niet langer vergoed door de zorgverzekering.
  • 290. Er moet onderzoek komen naar de overwegingen en besluiten van mensen wanneer bij hun ongeboren kindje ernstige afwijkingen worden geconstateerd. Waarom kiezen sommigen ervoor het kindje wel te houden en anderen niet? Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan ondersteunend beleid van de overheid volgen.
  • 291. De SGP wil dat de overheid meer investeert in voor (onderzoek naar) prenatale en neonatale geneeskunde. Door medische innovaties kunnen aandoeningen steeds eerder succesvol worden behandeld. Dit neemt de noodzaak tot abortus weg.
  • 292. Zolang de ‘Abortuswet’ nog van kracht is, wordt deze iedere vijf jaar onafhankelijk en diepgravend geëvalueerd. Abortusklinieken zijn verplicht aan de wetsevaluatie mee te werken. Dat sommige klinieken dit weigeren is ronduit onacceptabel en moet de consequentie hebben dat de subsidie wordt afgebouwd.
  • 293. De meningsvrijheid van door de overheid gefinancierde organisaties die hulp verlenen aan vrouwen die ongewenst zwanger zijn, dient stevig gewaarborgd te blijven. Het uitgangspunt dat ongeboren leven beschermwaardig is, strijdt niet met de ‘Abortuswet’ en staat professionele (keuze)hulpverlening niet in de weg.
  • 294. Voor wakers bij abortusklinieken die op een integere manier hulp aanbieden aan vrouwen dit dat willen, heeft de SGP respect. In Nederland hechten we veel waarde aan de vrijheid om te demonstreren, óók als de boodschap als storend of confronterend wordt ervaren. Dit kan op zichzelf nooit een grond zijn om een demonstratie te weigeren.
  • 295. Abortus is geen ‘exportproduct’. Abortusboten krijgen geen vergunning en reeds verstrekte vergunningen worden ingetrokken. Abortustoerisme vanuit andere landen moet worden tegengaan. Nederlandse abortusklinieken mogen geen reclame maken in het buitenland.
  • 296. Het blijft verboden om de abortuspil te verstrekken buiten de abortuskliniek. Of dit nu bijvoorbeeld via de post is of bij de huisarts. Als dit toch gebeurt, moet het Openbaar Ministerie handhavend optreden.
  • 297. Nederlandse en Europese subsidies aan organisaties die wereldwijd abortus aanmoedigen of uitvoeren, worden ingetrokken. In plaats hiervan verbeteren we wereldwijd de hulpverlening aan onbedoeld zwangere vrouwen.
Hulpverlening, ondersteuning en voorlichting
  • 298. Alle vrouwen die abortus overwegen, dienen informatie te krijgen over alternatieven, zoals adoptie, pleegzorg, financiële ondersteuning, het regelen van huisvesting en opvang. Iedere arts wordt verplicht om in het eerste gesprek met een ongewenst zwangere vrouw haar zowel mondeling als schriftelijk te wijzen op alternatieven voor abortus. De gezondheidsinspectie controleert of dit daadwerkelijk gebeurd.
  • 299. Vrouwen die een abortus overwegen, krijgen zowel mondeling als schriftelijk informatie over de mogelijke emotionele, psychische en fysieke problemen en klachten die na een abortus kunnen ontstaan. Deze ‘bijsluiter’ is nodig om daadwerkelijk een weloverwogen keuze te kunnen maken.
  • 300. Wie een abortus overweegt, krijgt onafhankelijke en deskundige voorlichting door gespecialiseerde keuzehulpbegeleiders. De SGP wil dat deze keuzehulpgesprekken buiten de abortusklinieken plaatsvinden, door onafhankelijke, gespecialiseerde hulpverleners. De financiering van de keuzehulpgesprekken wordt in een wet geregeld.
  • 301. Er komt een landelijk informatiepunt waar onbedoeld zwangere vrouwen 24/7 terecht kunnen bij een onafhankelijke, gespecialiseerde hulpverlener. De overheid zorgt ervoor dat dit informatiepunt algemeen bekend is en kosteloos toegankelijk.
  • 302. De bekostiging van huisartsen wordt zodanig ingericht dat er genoeg tijd ingeruimd kan worden voor de begeleiding van onbedoeld zwangere vrouwen.
  • 303. De (na)zorg aan vrouwen en meisjes die een abortus ondergingen en van vrouwen en meisjes die kiezen voor het uitdragen van de zwangerschap, moet verder worden verbeterd. Denk bijvoorbeeld aan psychische hulp, maar ook praktische vormen van ondersteuning. Gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol. De Rijksoverheid stelt hiervoor voldoende geld ter beschikking. Goede nazorg is ook belangrijk om herhaalde abortussen te voorkomen.
  • 304. In de Huisvestingswet wordt een nieuwe urgentiecategorie toegevoegd, namelijk voor vrouwen die tijdens de zwangerschap of na de geboorte van een kind geen woonruimte kunnen vinden binnen hun sociale netwerk. Gemeenten worden aangemoedigd van deze urgentiecategorie gebruik te maken.
  • 305. Ouders die dat wensen, kunnen hun levenloos geboren kindje registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). Uit de praktijk blijkt dat ook geaborteerde kinderen worden ingeschreven – een erkenning dat het hier om kleine mensjes gaat! Inschrijving in de Basisregistratie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verwerking na een abortus. Abortusklinieken en hulpverleners die nazorg bieden, moeten vrouwen daarom actief op deze mogelijkheid wijzen.
  • 306. Uit ervaringsverhalen blijkt dat onbedoelde zwangerschappen vaak voortkomen uit instabiele relaties. De overheid moet daarom gezonde (seksuele) relaties aanmoedigen, om zo het aantal abortussen terug te dringen. Gemeenten en het onderwijs kunnen hierbij een rol spelen.
  • 307. Het aanbod van lesmethodes op het gebied van seksuele vorming in het (speciaal) basis- en voortgezet onderwijs is eenzijdig en wordt al jarenlang sterk gedomineerd door Rutgers, een kennisinstituut op het gebied van seksualiteit. Scholen, ouders en jongeren hebben behoefte aan lespakketten die seksualiteit verbinden aan stabiele en duurzame relaties van liefde en trouw.
  • 308. Scholen moeten laagdrempelig en zonder rompslomp methodes kunnen inkopen. Het kabinet moet zorgen voor een gelijk speelveld, waardoor een breed en divers aanbod aan lesmethodes kan ontstaan. Er wordt kritisch gekeken naar de wenselijkheid van structurele instellingssubsidies op het gebied van seksuele gezondheid.
(Bio)medische onderzoeken en toepassingen

De SGP onderstreept dat het leven met gebreken en beperkingen intrinsiek waardevol is. De SGP wil dat er een ethische bezinning komt op ‘wensgeneeskunde’. Het aantal medische handelingen (en onderzoeken daarnaar) dat zonder directe medische noodzaak wordt verricht, lijkt toe te nemen. Het ligt voor de hand om deze behandelingen niet (langer) uit publieke middelen te financieren. Gezondheidszorg is bedoeld om ziekten te genezen of lijden te verzachten, niet om mensen te ‘verbeteren’. Er kunnen vraagtekens worden gezet bij behandelingen die eerder zijn terug te leiden tot een maatschappelijk schoonheidsideaal dan tot werkelijke medische klachten.

Medisch onderzoek focust op dit moment vooral op het voorspellen, vaststellen en behandelen of genezen van aandoeningen. Er wordt daarom veel geïnvesteerd in onderzoek naar ernstige, zeldzame ziekten. De SGP pleit ervoor balans aan te brengen in de schaarse middelen voor (bio)medisch onderzoek. We moeten meer inzetten op onderzoek en ontwikkeling op het gebied van essentiële zorg, zoals huisartsengeneeskunde en verpleegkunde. Ook moet er meer geïnvesteerd worden in onderzoek gericht op het verlichten van lijden en het leven met een ziekte of beperking.

  • 309. Embryo’s zijn geen dingen, maar (kleine) mensen. De SGP wil daarom dat de overheid de financiering van onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van embryo’s stopzet.
  • 310. De bestaande mogelijkheden voor embryoselectie op basis van gezondheid of geslacht worden ingetrokken.
  • 311. Het kweken van embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden blijft verboden.
  • 312. De risico’s en mogelijk ongewenste gevolgen van kiembaanmodificatie zijn op dit moment niet te overzien. Daarbij komt dat bij onderzoek naar en de toepassing van kiembaanmodificatie embryo’s verloren gaan. Het aanbrengen van wijzigingen in het DNA die aan het nageslacht worden doorgegeven wordt daarom niet toegestaan.
  • 313. Innovatie op het gebied van stamcelonderzoek en -transplantatie moet worden gestimuleerd. Hierbij mogen alleen volwassen stamcellen worden gebruikt.
  • 314. De SGP is huiverig voor vertechnisering van de voortplanting. In vitro fertilisatie is alleen verantwoord indien het plaatsvindt binnen een huwelijk tussen een man en een vrouw, en alle bevruchte eicellen worden gebruikt.
  • 315. Het verbod op therapeutisch klonen blijft gehandhaafd.
  • 316. Bij zaad- en eiceldonatie wordt niet langer een vergoeding uitgekeerd.
  • 317. De overheid zorgt ervoor dat het niet langer mogelijk is om (anoniem) buitenlands donorzaad te gebruiken bij kunstmatige bevruchting. Kinderen hebben het recht te weten wie hun biologische ouders zijn.
  • 318. Het verbod op commercieel draagmoederschap blijft gehandhaafd. Nederland spant zich in om een einde te maken aan de praktijk in landen waar (commercieel) draagmoederschap nu wel is toegestaan.

Het einde van leven

Het leven is het meest kostbare geschenk dat God ons geeft. Daar moeten mensen van afblijven. Het leven van ouderen is intrinsiek waardevol en betekenisvol. Wie zijn wij om het heft in eigen hand te nemen of anderen op verzoek te doden? Dat geldt eens temeer als het gaat om het beëindigen van het leven van wilsonbekwamen, zoals gehandicapten, (jonge) kinderen en mensen met dementie. De Euthanasiewet moet worden ingetrokken. Zolang dat nog niet gebeurd is, moet alles op alles worden gezet om het aantal euthanasiegevallen te laten afnemen.

Juist het besef van de waarde van het leven, maakt dat het ouder worden of een naderend sterfbed veel met mensen doet. Het raakt niet alleen de persoon zelf, maar ook familie, vrienden en zorgverleners die er omheen staan. Mensen zien op tegen de (aller)laatste levensfase en zouden die het liefst willen overslaan. De angst voor ouderdom, eenzaamheid of aftakeling kan groot zijn. Het is belangrijk die gevoelens uit te spreken en te erkennen.

De juiste reactie is echter niet dat de overheid ouderen een handje helpt om er een einde aan te maken. We moeten lijden verlichten door uitstekende (palliatieve) zorg. We kunnen onthechting en eenzaamheid voorkomen en bestrijden door de plek van ouderen in de samenleving te (her)waarderen en te zorgen voor goede sociale structuren. Het is gebleken dat achter een doodswens nogal eens traumatische herinneringen, financiële zorgen of moeilijke leefomstandigheden schuilgaan. Praktische hulp om de leefomstandigheden te verbeteren, doet meer recht aan de situatie dan het aanbieden van een zelfmoordpil.

Dementie

Een op de vijf mensen krijgt dementie. Dat betekent dat in haast iedere familie wel iemand is die aan dementie lijdt. Nederland telt op dit moment ruim 280.000 mensen met dementie. Door de veroudering zal dit aantal verdubbelen tot ruim een half miljoen in 2040. Dit maakt dementie een van de belangrijkste ‘volksziekten’. Het verbeteren van de ondersteuning en zorg voor mensen met dementie moet de komende jaren daarom een topprioriteit zijn.

  • 319. Het Deltaplan Dementie wordt voortgezet en uitgebreid.
  • 320. De SGP wil dat de overheid streeft naar een dementievriendelijke samenleving. Gemeenten faciliteren en ondersteunen maatschappelijke initiatieven in de vorm van lokale ‘dementiecoalities’.
  • 321. Gemeenten regelen dat er voor jongere mensen met dementie dagbesteding bestaat die zo veel mogelijk aansluit bij hun behoefte.
  • 322. Mensen met dementie en hun familie hebben vanuit de Zorgverzekeringswet recht op een persoonlijk begeleider (casemanager). Zowel de bekendheid als de kwaliteit hiervan moeten verbeterd worden.
  • 323. Als iemand ongezond leeft, neemt daarmee de kans op dementie toe. Er komt daarom meer aandacht voor het belang van een gezonde leefstijl om dementie te voorkomen.
  • 324. De overheid investeert in kleinschalige woonvoorzieningen voor mensen met dementie, waar zorgverlening samengaat met onderwijs- en onderzoekstrajecten. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van voorbeelden in andere landen, zoals Zweden (Silviahemmet).
Palliatieve zorg
  • 325. Een eenduidige, persoonsvolgende financiering van palliatieve zorg is hard nodig. In de komende kabinetsperiode moet dit nu eindelijk geregeld worden. Er komt hiervoor een speciale Wet palliatieve zorg. Alle mensen met een levensbedreigende aandoening krijgen daarmee toegang tot palliatieve zorg op de plek waar zij dat wensen. Door betere zorg in een (bijna) thuissetting kan het aantal onnodige ziekenhuisopnamen worden verminderd.
  • 326. Er is nog een lange weg te gaan voordat de doelstellingen in het Nationaal Programma Palliatieve zorg of het Kwaliteitskader palliatieve zorg zijn gerealiseerd. Hieraan wordt in de komende kabinetsperiode extra aandacht besteed.
  • 327. Het is bijzonder ingrijpend voor een patiënt en degenen die hem dierbaar zijn als deze te horen krijgt dat hij ongeneeslijk ziek is. Voldoende tijd voor het voeren van een gesprek tussen de arts en de patiënt is cruciaal om de medische behandel(on)mogelijkheden in kaart te brengen. Hiermee kan (onnodig) extra leed worden voorkomen.
  • 328. Er komt een landelijke hulplijn voor palliatieve zorg waar mensen terecht kunnen met urgente vragen en knelpunten.
  • 329. We verbeteren de palliatieve zorg voor (jonge) kinderen. Ook voor deze doelgroep moet de best mogelijke zorg beschikbaar zijn.
  • 330. Het onderzoekprogramma Palliantie wordt meerjarig voortgezet. De palliatieve zorg aan mensen met een psychiatrische achtergrond staat nog in de kinderschoenen. De SGP wil daarom extra middelen beschikbaar stellen voor onderzoek op dit gebied.
  • 331. In de opleiding en training van artsen, verpleegkundigen en verzorgenden krijgt palliatieve zorg een prominente plek. De kwaliteitsgelden in de langdurige zorg kunnen hiervoor goed worden gebruikt.
  • 332. Ook de doordenking van ethische vragen rondom het levenseinde wordt in de curricula van zorgopleidingen verankerd. Hiervoor is nu te weinig aandacht.
  • 333. In sommige regio’s is een tekort aan plekken in hospices. In de regionale zorgvisies wordt de beschikbaarheid van hospices nadrukkelijk meegewogen. (Financiële) drempels voor het creëren van hospices worden weggenomen.
Euthanasie
  • 334. De SGP wil de Euthanasiewet intrekken. Zolang dit nog niet gebeurd is, wordt in ieder geval verdere verruiming van de mogelijkheden van euthanasie - op welke grond dan ook –niet toegestaan. De Euthanasiewet is de afgelopen jaren stap voor stap uitgehold. Het criterium ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden’ moet duidelijker worden begrensd.
  • 335. De uitspraak van de Hoge Raad over euthanasie bij een vrouw met vergevorderde dementie zal leiden tot meer euthanasiegevallen bij wilsonbekwame mensen. De druk van familie op artsen om euthanasie toe te passen, zal toenemen. Artsen moeten tegen deze druk worden beschermd.
  • 336. In de Euthanasiewet wordt ondubbelzinnig vastgelegd dat niet alleen een schriftelijke wilsverklaring, maar ook de actuele situatie waarin een patiënt zich bevindt, dient te worden meegewogen bij het besluit om al dan niet euthanasie te verlenen. Van euthanasie kan geen sprake zijn als iemand op het moment dat dit dient plaats te vinden, niet in staat is om daar nadrukkelijk om te vragen.
  • 337. Een levenslange beperking, zoals een ernstige verstandelijke handicap, mag niet worden geschaard onder ‘ondraaglijk, uitzichtloos lijden’ en kan daarmee op zichzelf nooit reden zijn een euthanasieverzoek in te willigen. Ook het leven van mensen met een beperking verdient bescherming tot het einde.
  • 338. Er moet meer onderzoek worden gedaan naar euthanasie bij mensen met psychiatrische ziekten. Zij zien de dood vaak zelf als enige oplossing voor hun lijden, terwijl er vrijwel altijd behandelmogelijkheden zijn. Omdat niet valt uit te sluiten dat de doodswens onderdeel van de ziekte is, moet de Euthanasiewet meer bescherming bieden voor mensen met psychiatrische klachten.
  • 339. Het lijden van ongeneeslijk zieke kinderen kan hartverscheurend zijn voor de ouders, familie en vrienden. De SGP wil daarom fors investeren in de palliatieve zorg voor kinderen. Een regeling voor levensbeëindiging van kinderen tussen de 1 en 12 jaar acht de SGP geen begaanbare weg.
  • 340. Zolang de Euthanasiewet van kracht is, mag euthanasie alleen worden toegepast door een arts die een behandelrelatie heeft met de patiënt.
  • 341. Toetsing van euthanasiegevallen door de Regionale toetsingscommissies euthanasie vindt pas plaats nadat iemand al is overleden. Gemaakte fouten zijn daarmee onherroepelijk. De SGP wil de Euthanasiewet wijzigen zodat de toetsingscommissies euthanasieverzoeken vooraf beoordelen.
  • 342. Zolang de Euthanasiewet nog van kracht is, is het zeer wenselijk dat de beoordelingspraktijk van de toetsingscommissies transparanter wordt. Vergaderingen moeten worden genotuleerd en alle oordelen van de toetsingscommissies moeten openbaar worden gemaakt. De discussie over de huidige euthanasiepraktijk in Nederland moet open en eerlijk worden gevoerd.
  • 343. Als een toetsingscommissie niet unaniem is in haar oordeel over een euthanasiedossier, dient de rechter zich daar altijd over te buigen. Daarmee kan een steeds verder oprekken van de euthanasiepraktijk worden tegengegaan.
  • 344. Palliatieve sedatie mag nooit gebruikt worden als sluiproute om de zorgvuldigheidseisen voor euthanasie te ontlopen. De richtlijnen voor het gebruik van palliatieve sedatie moeten worden aangescherpt.
  • 345. In 2022 wordt de Euthanasiewet opnieuw geëvalueerd. Hierbij wordt in ieder geval aandacht besteed aan euthanasie bij psychiatrische patiënten en mensen met dementie.
Ouderen met een doodswens

Ouderen met een doodswens worstelen vaak met veel fysieke en mentale problemen. Dit kan bijvoorbeeld een chronische ziekte of handicap zijn, maar ook is te denken aan depressieve gevoelens, traumatische herinneringen of sociale en relationele problemen. Vrijwel altijd is er sprake van (een gevoel van) het verlies van verbindingen, levensmoeheid en eenzaamheid. Er is een kleine, maar substantiële groep ouderen met een doodswens zonder dat zij ernstig ziek zijn. Dit zijn niet alleen mensen op hoge leeftijd, maar ook ‘jongere’ ouderen.

Onderzoek naar ouderen met een doodwens wijst uit dat het verlangen naar de dood niet altijd op de voorgrond staat. De doodwens is ambivalent. De wens om te sterven wisselt af met de wens om te leven. Zo kan het verlangen naar de dood in de winter sterker zijn dan in de zomer, of ‘s avonds sterker dan overdag. Bij sommige ouderen verdwijnt de doodwens helemaal.

De SGP pleit er daarom hartstochtelijk voor om de zorg en ondersteuning voor deze mensen te verbeteren! Een wet die hulp bij zelfdoding regelt voor mensen die niet in aanmerking komen voor euthanasie, is niet het juiste antwoord op de vragen en zorgen van ouderen met een doodswens. Het ‘voltooid leven’ is een mythe gebleken. Het is niet bewezen dat er een groep gezonde zeventigplussers bestaat met een voortdurende, actieve doodswens in afwezigheid van lijden. Door een ‘voltooid leven-wet’ zullen méér ouderen zich ongewenst voelen.

  • 346. De wet wordt aangescherpt zodat personen of organisaties die al dan niet publiekelijk informatie over zelfmoordmethoden verstrekken, strafbaar kunnen worden gesteld voor hulp bij zelfdoding.
  • 347. De overheid draagt actief bij aan een positief beeld van ouderen. Er mag geen maatschappelijk klimaat ontstaan waarin ouderen of mensen met veel zorgkosten zich tot last (gaan) voelen van anderen of anderszins druk ervaren om een einde aan hun leven te maken.
  • 348. De overheid moet gemeenten, scholen, maatschappelijke organisaties en kerken stimuleren om hechte sociale verbanden te smeden rondom ouderen.
  • 349. Het is belangrijk om ouderen een betekenisvolle plek in de samenleving toe te kennen. Er moet kritisch worden gekeken naar leeftijdsgrenzen voor bepaalde functies in het openbaar bestuur en de maatschappij. Laten we de wijsheid van de grijsheid koesteren!
  • 350. Uit onderzoek blijkt dat een forse groep ouderen al een leven lang rondloopt met een doodswens. Hierachter gaat vermoedelijk veel (onverwerkt) leed schuil. Zorgaanbieders, huisartsen en hulpverleners moeten de handen ineenslaan om dit bespreekbaar te maken en hulp te kunnen bieden.
  • 351. Veel ouderen piekeren over hun leven, over gemiste kansen, teleurstellingen en trauma’s uit het verleden. Voor hen zou psychologische hulp verlichting kunnen bieden.
  • 352. Ouderen met een doodswens spreken daar vaak met niemand over. Zij moeten worden aangemoedigd om dit wel te doen. Geestelijk verzorgenden zouden hierbij een rol kunnen spelen. Veel ouderen hebben behoefte aan erkenning, begrip en goede gesprekken.
  • 353. Er moet meer onderzoek worden gedaan naar ouderen met een doodswens. Hierbij moet in ieder geval worden gekeken wat de oorzaak is van het relatief hoge aantal vrouwen met een actieve doodswens.
  • 354. Het komt te vaak voor dat gebrek aan goede, tijdige of juiste zorg aanleiding geeft tot een doodswens. Dat is onverteerbaar. De gezondheidsinspectie moet zulke situaties zichtbaar maken en indien nodig actie ondernemen.
Mensen met een beperking
  • 355. De overheid gaat stigmatisering van mensen met een beperking actief tegen. In onze samenleving moet altijd ruimte zijn en blijven voor kwetsbare mensen. In een land dat elke vorm van beperking of gebrek wil uitbannen, wil je niet leven.
  • 356. Als bij prenataal onderzoek wordt geconstateerd dat een kindje mogelijk een aandoening of een handicap heeft, moeten ouders beter worden voorgelicht dan nu het geval is. Zij krijgen duidelijke objectieve en volledige informatie mee over de waarde van leven met een beperking, de ondersteuningsmogelijkheden bij de opvoeding en de eventuele behandelmogelijkheden.
  • 357. De toegankelijkheid van het openbare leven voor mensen met een beperking kan nog veel beter. Deelnemen aan de samenleving is geen gunst, maar een recht! Het actieprogramma Onbeperkt meedoen! wordt daarom voortgezet en geïntensiveerd.
  • 358. Het kabinet spoort gemeenten aan werk te maken van een lokale ‘inclusieagenda’ om mensen met een beperking beter in staat te stellen deel te nemen aan het openbare leven. De landelijke overheid stelt hiervoor minimumeisen vast. Gemeenten werken dit uit in samenspraak met betrokkenen zelf.
  • 359. Overheidswebsites zijn vaak nog niet toegankelijk genoeg voor mensen met een beperking. Dit kan en moet echt beter!
  • 360. Er is een tekort aan betaalbare, toegankelijke woningen voor mensen met een beperking. Het kabinet stimuleert gemeenten om hier nadrukkelijk aandacht voor te hebben bij de lokale bouwopgave.
  • 361. De Tweede Kamer neemt maatregelen zodat de activiteiten van de Kamer beter te volgen zijn voor mensen met een beperking, zoals blinde of dove mensen.
Suïcidepreventie
  • 362. Iedere (poging tot) zelfdoding is diep tragisch. Niet alleen voor de persoon die het betreft, maar ook voor diens familie, vrienden en andere naasten. De SGP vindt dat we ons moeten inspannen om het aantal suïcides terug te dringen tot nul.
  • 363. De overheid heeft de plicht om zelfdoding te voorkomen. De SGP wil dat dit in de komende kabinetsperiode in een wet wordt vastgelegd. Zo krijgt het suïcidepreventiebeleid van de overheid een stevige juridische basis.
  • 364. Door de coronacrisis hebben meer mensen psychische klachten en suïcidale gedachten. Er worden extra middelen vrijgemaakt voor 113 Zelfmoordpreventie, een stichting die (online) hulp biedt aan mensen met suïcidale gedachten en hun familie.
  • 365. De Landelijke Agenda Suïcidepreventie wordt de komende jaren verbreed en verdiept. Zelfmoordpreventie is niet alleen de verantwoordelijkheid van de minister van VWS, maar vraagt om een kabinetsbrede aanpak. Er worden daarom (financiële) afspraken gemaakt tussen verschillende ministeries om suïcide tegen te gaan. Denk bijvoorbeeld aan effectieve aanpassingen in de openbare ruimte.
  • 366. Er komt een crisisinterventiedienst die bij een suïcide ter plaatse psychsociale hulp biedt aan nabestaanden, omstanders en hulpverleners. In Duitsland zijn hiermee goede ervaringen opgedaan. De crisisinterventiedienst kan ook in andere situaties optreden, zoals bij een ernstig misdrijf of aanslag.
  • 367. Suïcidepreventie krijgt een prominente plek in opleidingscurricula voor leerkrachten, zorgwerkers en hulpverleners.
  • 368. De overheid gaat suïcidegevallen anoniem registreren. Hierdoor krijgen we meer zicht op wat mensen tot een zelfmoord(poging) brengt en kunnen we behandelmogelijkheden verbeteren.
  • 369. Privacywetgeving mag de hulp aan suïcidale personen niet in de weg staan. Op z’n minst moet duidelijk zijn wat de (on)mogelijkheden zijn om informatie te delen met naasten. Als wet- of regelgeving goede zorgverlening belemmert, moet dit worden aangepakt.
  • 370. Een suïcide laat bij de nabestaanden diepe wonden achter. Voor hen is meer aandacht nodig. Aan nabestaanden worden er daarom voortaan altijd professionele gesprekken aangeboden om het verlies een plek te geven.
Orgaandonatie
  • 371. Het wel of niet doneren van organen is een gewetensvolle, persoonlijke keuze die mensen zelf moeten maken. De SGP is daarom tegen de huidige opzet van de Donorwet, waarbij mensen na hun overlijden automatisch donor worden als ze geen keuze registreren. Dit is een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Wat de SGP betreft, wordt de recente wetswijziging dan ook teruggedraaid.
  • 372. Zolang dat nog niet is gebeurd, moet in ieder geval heel serieus geluisterd worden naar de zorgen van mensen over wat er gebeurt met het lichaam van henzelf of hun geliefden na de dood. Als er geen keuze is vastgelegd, moeten familieleden altijd een orgaandonatie nog kunnen tegenhouden.
  • 373. In ieder geval moet in de Donorwet een uitzondering komen voor wilsonbekwamen. Zolang dat niet gebeurt, is bijzondere aandacht nodig voor kwetsbare groepen zoals laaggeletterden, mensen met een verstandelijke beperking of ouderen met dementie.
  • 374. De nood van mensen die wachten op een donororgaan kan groot zijn. De SGP vindt daarom dat de overheid moet investeren in goede voorlichting, zodat mensen gemotiveerd worden om hun keuze om al dan niet orgaandonor te zijn vast te leggen in het Donorregister.
  • 375. Patiëntenorganisaties kunnen mensen ondersteunen bij het maken van hun keuze.
  • 376. Ziekenhuizen zorgen ervoor dat de voorlichting en procedures rondom orgaandonatie zo duidelijk en zorgvuldig mogelijk zijn.
  • 377. Er moet meer aandacht komen voor donatie van organen of weefsel bij leven.
  • 378. Ook technologische innovaties, zoals de ontwikkeling van kunstorganen, kunnen eraan bijdragen dat er meer mensen geholpen kunnen worden die op een wachtlijst staan voor orgaandonatie. De SGP juicht dergelijke innovaties toe, mits bij de ontwikkeling van nieuwe technologie de beschermwaardigheid van het leven wordt gewaarborgd.
  • 379. Orgaandonatie bij euthanasie komt steeds vaker voor. Dit roept vragen op. Voorkomen moet worden dat mensen na euthanasie als ‘genoegdoening’ hun organen doneren. De arts die de orgaandonatie begeleidt, mag niet tevens betrokken zijn bij het euthanasietraject.
  • 380. Orgaandonatie mag alleen plaatsvinden als de persoon hersendood is verklaard, dus niet wanneer deze in diepe sedatie is.
Vaccinatie
  • 381. De SGP is tegen vaccinatiedwang, in welke vorm dan ook. Met een (indirecte) vaccinatieplicht dringt de overheid op een oneigenlijke wijze binnen in de persoonlijke levenssfeer van mensen. Niet gevaccineerde mensen mogen hiervan op geen enkele wijze hinder van ondervinden in het maatschappelijk verkeer.
  • 382. Dit geldt ook bij de bestrijding van het coronavirus. De SGP vindt dat niemand mag worden gedwongen of gedrongen om gebruik te maken van middelen die de verspreiding van corona beogen tegen te gaan, waarbij sprake is van aantasting van de lichamelijke integriteit of mogelijke inbreuk op iemands privacy – zoals een app, medische behandeling of inenting met een vaccin. De SGP bepleit extra inzet voor de ontwikkeling van geneesmiddelen anders dan vaccins.
  • 383. De SGP vindt het belangrijk dat ouders een gefundeerde en gewetensvolle keuze maken over het vaccineren van hun kinderen. Ouders moeten daarom worden voorzien van correcte informatie over inenten. Gelet op het respect voor de vrijheid van het gezin en het gezag van ouders zou de SGP het ongewenst vinden als de overheid minderjarige kinderen buiten hun ouders om informatie verstrekt over vaccinaties.
  • 384. Artsen, patiëntenorganisaties of medewerkers van een consultatiebureau kunnen ouders op een gepaste wijze helpen bij het maken van hun keuze om al dan niet te vaccineren.

Hoofdstuk 5. Justitie en veiligheid

  • Witwassen van geld, geweld tegen hulpverleners, drugshandel, seksueel misbruik, pesten of stalken via digitale middelen, of moord en doodslag. Allemaal voorbeelden van strafbare feiten. Vaak hebben die een enorme, soms blijvende invloed op de levens van de slachtoffers, hun familie, vrienden en anderen. Trouwens ook op de (familie van de) daders.
  • Vanouds is de handhaving van recht en orde de belangrijkste taak van de overheid. Sterker nog: in een rechtsstaat als de onze heeft de overheid het geweldsmonopolie. De zwaardmacht, zoals de Bijbel het geweldsmonopolie noemt, berust bij de overheid. Burgers mogen daarom niet zelf het recht in eigen hand nemen en wraak nemen. Doel van het strafrecht is het herstellen van het geschonden recht en herstel van de verstoorde verhoudingen
  • Dat vraagt allereerst om duidelijke wetten en regels die door de regering in samenspraak met de volksvertegenwoordiging worden gemaakt. Dat vraagt óók dat er goede controle is op de naleving van die wetten. En als blijkt dat die naleving er niet is, is er de politie om de daders op te sporen, of dat nu een winkel- of fietsendiefstal is, een gewelddadige overval of een brute moord.
  • Justitie, officieren van justitie en rechters, moeten ervoor zorgen dat de daders worden berecht en een rechtvaardige straf krijgen die in overeenstemming is met de ernst van het delict. Als dat niet gebeurt, zal dat het vertrouwen bij burgers (ernstig) ondermijnen. Nederland staat bijvoorbeeld nog steeds slecht bekend om haar milde strafklimaat als het gaat om drugs(criminaliteit). Dat trekt veel zware criminelen aan. Als zoiets voortwoekert, kan dat op den duur funest zijn voor de rechtsstaat.
  • Veiligheid begint natuurlijk bij oplettendheid van burgers. Zij hebben een belangrijke taak in het leefbaar houden van wijken. Maar er is ook voldoende politie op straat nodig, om te beginnen de wijkagenten. Helaas komt hun belangrijke rol nog steeds niet goed uit de verf. Zo wordt er te weinig gedaan met de informatie die zij aanleveren. De SGP wil écht inzetten op meer agenten in de wijken, maar vooral ook in de landelijke gebieden, waar criminelen steeds vaker toeslaan of drugs produceren. Ook moet er veel meer aandacht komen voor de opsporing en berechting van daders van gewelds- en zedenmisdrijven die een enorme impact hebben op zowel persoonlijke levens als de samenleving. In diezelfde categorie valt de strijd tegen terrorisme. In andere landen zijn aanslagen aan de orde van de dag, en het ziet er niet naar uit dat daar een eind aan komt. Hoewel de concrete dreiging in Nederland wat minder is, is waakzaamheid blijvend noodzakelijk!

Politie

  • 385. Wijkagenten zijn de onmisbare ogen en oren van de politie op straat. De norm van 1 wijkagent voor elke 5.000 inwoners is te laag. Het is hoog tijd dat elk dorp of elke stadswijk ook écht zijn eigen wijkagent heeft die vooral in zijn eigen wijk werkzaam kan zijn en hoofdzakelijk specialistische taken voor de wijk uitvoert. Een wijkagent kan in meerdere wijken als specialist optreden. De capaciteit van de basispolitie moet worden vergroot met tenminste 500 fte agenten.
  • 386. Lokale politieposten zijn belangrijk in de strijd tegen de kleinere criminaliteit. Agenten zijn dan beter bekend met de lokale situatie en de politiepost is voor burgers beter bereikbaar. Er moet daarom worden geïnvesteerd in meer lokale posten en langere openingstijden. Een lokale politiepost kan tevens in een wijkgebouw gevestigd worden. De bereikbaarheid en laagdrempeligheid voor inwoners is erg belangrijk. Om fysiek aanwezig te kunnen zijn bij alle bevolkingsgroepen in de samenleving kan een wijkagent actief op pad gaan en online spreekuur houden voor jongeren.
  • 387. Niet alleen wijkagenten zijn nodig, maar ook rechercheurs die aan een bepaald gebied verbonden zijn. Die kunnen zich actief inzetten om lokale criminelen die zich bezighouden met georganiseerde misdaad op te sporen en voor de rechter te slepen.
  • 388. De gemeenten moeten meer invloed uit kunnen oefenen op de inzet van de politie. Dat geldt zeker kleinere gemeenten, die nu in hun veiligheidsregio nog te vaak aan het kortste eind trekken. De democratische controle op het veiligheidsbeleid moet versterkt worden, zodat gemeenteraden de regionale bestuurders op het terrein van veiligheid rechtstreeks ter verantwoording kunnen roepen.
  • 389. De burgemeester heeft een belangrijke rol in het gemeentelijke veiligheidsbeleid. Om adequaat op te kunnen treden moet hij over meer betrouwbare en voor de opsporing relevante informatie kunnen beschikken over criminelen en hun netwerken. Extra mogelijkheden voor overdracht van gegevens is nodig.
  • 390. De politie krijgt steeds vaker te maken met verwarde mensen. Omdat deze personen te maken hebben met een uiterst complex ziektebeeld, moet de politie terug kunnen vallen op een goede samenwerking met zorginstellingen, familie en gemeenten. Dat geldt zeker wanneer de verwarde personen een gevaar voor zichzelf of hun omgeving vormen.
  • 391. Er moet meer verantwoordelijkheid voor de veiligheid gelegd worden bij organisatoren van grote commerciële evenementen om te voorkomen dat er te weinig capaciteit beschikbaar is voor reguliere politiezorg. Via vergunningverlening worden de organisatoren van die evenementen zélf aangesproken op hun verantwoordelijkheid om de veiligheid te garanderen en handhaven. Organisatoren van evenementen die om (grote) politie inzet vragen moeten daar financieel aan bijdragen.
  • 392. Politiesamenwerking met andere landen is nodig voor grensoverschrijdende criminaliteit. Daar hebben we ‘Brussel’ niet voor nodig omdat dit heel goed kan door zelf afspraken te maken met andere (buur)landen.
  • 393. In het lokale veiligheidsbeleid worden boa’s steeds belangrijker. Dat is prima, zij het dat het bepaald geen kwaad kan als er meer uniforme regels rond bevoegdheden en uitrusting worden afgesproken.
  • 394. Politievrijwilligers verdienen een grotere plek in de politieorganisatie. Op plaatsen waar te weinig politie beschikbaar is, kunnen ze de werkdruk van de reguliere agenten helpen verlichten.
  • 395. Er moet meer politie- en recherchecapaciteit beschikbaar komen voor zedenzaken en voor digitale vormen van fraude.
  • 396. Agenten doen soms levensgevaarlijk werk. Als zij zich houden aan de geweldsinstructie moeten zij niet behandeld worden als verdachte van een strafbaar feit.
  • 397. Geweld, intimidatie en agressie tegen agenten, boa’s en hulpverleners dienen streng aangepakt en snel bestraft te worden.

Brandweer

  • 398. Ook in minder dichtbevolkte gebieden moet voldoende brandweercapaciteit beschikbaar zijn om op tijd bij een brand of ander incident te zijn. Dat vraagt om lokaal maatwerk met oog voor het betrokken houden van vrijwilligers én van voldoende materieel om de essentiële, levensreddende taken te verrichten.
  • 399. Bij de brandweer werken heel veel vrijwilligers. Het moet voor deze goed gemotiveerde mensen mogelijk blijven om hun werk voor de brandweer te blijven doen. Belangrijk is dat hun positie als vrijwilliger gewaarborgd blijft en dat hun taken zoveel mogelijk gelijkwaardig zijn aan die van beroepskrachten. Nederland moet zich ervoor inzetten dat de Europese Deeltijdrichtlijn niet van toepassing is voor vrijwilligers.
  • 400. De risico’s van vuurwerkopslag zijn groot, terwijl er mede naar aanleiding van bevindingen in onderzoek over de vuurwerkramp in Enschede veel discussie is over het al dan niet blussen van vuurwerkbranden. Hoe dan ook: de veiligheid van de brandweermensen dient voorop te staan! Grondig vervolgonderzoek is nodig.

Openbaar Ministerie

  • 401. In de achterliggende jaren is gebleken dat de cultuur bij het Openbaar Ministerie slecht was. Gelukkig zijn er cultuurverbeteringen ingezet. Het is belangrijk dat er blijvende aandacht en ruimte is voor tegenspraak binnen de organisatie, fouten niet toegedekt worden en het aanwezige vakmanschap goed benut kan worden.
  • 402. De doorlooptijden bij het Openbaar Ministerie zijn veel te lang. Inzet op versnelling is hard nodig ten behoeve van slachtoffers en verdachten. Dat is al helemaal het geval bij schokkende (zeden)zaken of andere delicten die diep ingrijpen in mensenlevens en de samenleving. Het Openbaar Ministerie moet hiervoor extra budgettaire ruimte krijgen.
  • 403. Zolang het Europees Openbaar Ministerie nog bestaat, mogen de bevoegdheden daarvan niet worden uitgebreid. Bovendien mag Nederlandse deelname aan het Europees OM niet ten koste gaan van de capaciteit voor ‘eigen’ strafzaken.
  • 404. Er moet nog veel meer werk gemaakt worden van het opsporen en afpakken van criminele vermogens.
  • 405. Het is buitengewoon onbevredigend dat veel zaken geseponeerd worden omdat er onvoldoende bewijs is of er te veel zaken op de plank liggen. Voorkomen moet worden dat zaken geseponeerd worden omdat er te weinig menskracht voor de opsporing beschikbaar is, zoals bijvoorbeeld bij zedendelicten. Onderzocht moet worden hoe hier verbetering mogelijk is.

Strafrecht

  • 406. Het is heel goed dat er eind komt aan de regel dat gedetineerden na tweederde van hun straf te hebben uitgezeten, automatisch op vrije voeten komen. Dat geldt echter alleen bij een straf van meer dan zes jaar cel. De SGP wil die vervroegde invrijheidstelling ook inperken voor daders die tot minder dan zes jaar cel zijn veroordeeld.
  • 407. De maximale straf voor doodslag moet verhoogd worden naar 25 jaar.
  • 408. Te vaak veroordeelt de rechter tot een voorwaardelijke straf en/of een taakstraf. Dit regime moet worden aangescherpt, zeker bij daders die iedere keer weer de fout ingaan, ook al betreft het ‘kleinere delicten’. Voor het OM moeten vastomlijnde en openbare richtlijnen vastgesteld worden met betrekking tot de te vorderen vrijheidsstraffen, waarin hogere straffen staan dan thans te doen gebruikelijk. Bij strafoplegging dient altijd rekening te worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval.
  • 409. Het uitgangspunt is dat levenslange straffen levenslang uitgevoerd worden. Er mag niet te eenvoudig gegrepen worden naar het middel van vervroegde vrijlating. Die straf is immers niet voor niets opgelegd. Alleen in uitzonderingsgevallen is beperking mogelijk.
  • 410. Het primaat van de behandeling van strafzaken moet bij de Rechtspraak blijven liggen. Steeds verdere uitbreiding van het aantal zaken dat door een OM-strafbeschikking wordt afgedaan (al dan niet met OM-hoorzittingen) is onwenselijk.
  • 411. Internetcriminaliteit neemt enorm toe. Zowel particulieren als bedrijven worden ervan het slachtoffer, vaak met grote (financiële) gevolgen. Bij dergelijke delicten moet er snel en effectief ingegrepen kunnen worden om de schade te beperken. Uiteraard moet beroep op de rechter mogelijk zijn als de ingreep onterecht is.
  • 412. Het verdient aanbeveling dat er een nationaal rapporteur komt voor internetcriminaliteit. Deze dient gevraagd en ongevraagd aanbevelingen te kunnen doen voor aanpassing van wetgeving of beleid.
  • 413. Motorbendes (OMG’s) zijn vaak betrokken bij allerlei vormen van (zware) criminaliteit. Er moeten meer mogelijkheden komen om via het bestuursrecht of strafrecht in te kunnen grijpen en malafide clubs verboden te verklaren.
  • 414. Niet alleen in de havens van Rotterdam en Amsterdam moet gecontroleerd worden op de invoer van drugs en andere verboden middelen, maar ook in andere grotere havens, zoals Vlissingen. Daarvoor moet meer capaciteit komen. Ook is het belangrijk dat de landelijke overheid andere besturen bijstaat in de strijd tegen drugsproductie in bijvoorbeeld het landelijk gebied en het dumpen van het afval in de natuur.
  • 415. Opsporingsdiensten moeten zoveel mogelijk samenwerken en hun informatie en activiteiten afstemmen. Hoe meer gegevens over criminaliteit onderling worden uitgewisseld, des te beter .
  • 416. Verdachten van strafzaken moeten aanwezig zijn bij de behandeling van hun zaak. Er komt een verschijningsplicht, tenzij het belang van het slachtoffer of diens nabestaanden zich hiertegen verzet.
  • 417. Slachtoffers en nabestaanden moeten in strafzaken hun mening kenbaar kunnen maken, ook als het gaat om de op te leggen straf of maatregel, zoals een contact- of gebiedsverbod. Ook als de maatregel op een later moment wordt aangepast, moeten slachtoffers recht van inspraak hebben.
  • 418. Nog maar al te vaak komen mensen die weigeren mee te werken aan onderzoek ervan af met een straf zonder tbs. Dit vraagt bij alle betrokken partijen om een aanpak waarbij bij ernstige delicten automatisch onderzocht wordt of een verdachte gedragsstoornissen heeft. Daarvoor is versterking van expertise nodig.
  • 419. De doodstraf kan voor levensdelicten, waaronder terroristische misdrijven, een rechtvaardige straf zijn. Verdachten van ernstige misdrijven als terrorisme of moord moeten daarom ook uitgeleverd kunnen worden aan landen die de doodstraf kennen, mits er sprake is van een goed functionerende rechtsstaat.
  • 420. Geweld tegen hulpverleners, buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s), agenten en brandweerlieden is buitengewoon ernstig. Datzelfde geldt voor geweld tegen journalisten en bedreiging of intimidatie van politici en bestuurders. Voor daders die zich hieraan schuldig maken geldt: snel en zwaar straffen.
  • 421. Stalking en bedreiging grijpen diep in op het leven van ex-partners of andere slachtoffers. Gebieds- en contactverboden moeten daarom centraal geregistreerd worden, zodat bij overtreding meteen ingegrepen kan worden. De handhaving hiervan kan en moet beter. Dat met name vrouwen hiervan het slachtoffer zijn, rechtvaardigt het om voor hen speciale beschermingsmaatregelen te nemen.
  • 422. De bestraffing van degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan seksuele intimidatie en vergelijkbare (digitale) delicten, moeten aangescherpt worden. Een bevel tot verwijderen van content of decryptie moet mogelijk worden.
  • 423. Er is sprake van een sterke verwevenheid tussen onder- en bovenwereld op het terrein van onder meer drugshandel, mensenhandel en wapenhandel. Er dient veel meer geïnvesteerd te worden in de bestrijding ervan en vergroting van de specialistische kennis bij politie en rechterlijke macht. Ook pogingen om te infiltreren in gemeentebesturen moeten streng aangepakt worden.
  • 424. Er moet in het beleid meer aandacht komen voor de sterke oververtegenwoordiging van bepaalde culturele en etnische groepen in de criminaliteit. Er moet op basis van onderzoek en praktijkervaring een gerichte en effectieve aanpak worden ontwikkeld.
  • 425. De SGP bepleit conjunctuurongevoelige financiering van de strafrechtketen, zodat politie, OM en Rechtspraak niet te maken krijgen met wisselend beleid en wisselende financiering waardoor het uitvoeren van hun wettelijke taken in gevaar komt.

Detentie

  • 426. Wie zijn straf heeft uitgezeten, moet ook de gelegenheid krijgen om weer normaal deel te kunnen nemen aan de samenleving. Gedetineerden van wie de straftijd er bijna opzit, moeten daarom de mogelijkheid hebben om gericht te werken aan stappen die hen helpen om weer terug te keren in de maatschappij. Te denken is aan mogelijkheden om te studeren en het hulp bieden bij sollicitatie, alsook het zoeken van woonruimte.
  • 427. Vrijwilligersorganisaties die werken onder (ex-)gedetineerden zijn goud waard. Die inzet wordt door de overheid gestimuleerd en ondersteund omdat het bijdraagt aan het voorkómen van terugval in criminaliteit.
  • 428. Verscherping is nodig van de controle op het bezit van en de handel in drugs en andere verdovende middelen. Dat geldt nog sterker voor de publicatie en verspreiding van kinderporno
  • 429. De werkdruk in gevangenissen is erg hoog. Er is meer geld en personeel nodig om de veiligheid te blijven waarborgen.

Terrorisme

  • 430. Veiligheidsdiensten hebben hun handen vol aan het voorkomen van aanslagen. Daarbij is erg belangrijk dat ook het digitaal verkeer tussen potentiële terroristen tijdig wordt onderschept. De financiering van het werk van de veiligheidsdiensten dient dan ook voor meerdere jaren vast te staan om een jojobeleid te voorkomen.
  • 431. Er moet meer aandacht komen voor bewaking van de Nederlandse grenzen met buurlanden, bijvoorbeeld door mobiele controles. Hier dient vaker gebruik van te worden gemaakt.
  • 432. Informatie van wijkagenten over personen of groepen die radicaliseren mag niet ergens in de politieorganisatie blijven steken. Daarom is betere samenwerking en informatie- uitwisseling met elkaar nodig. Dat geldt ook voor versterking van de samenwerking met inlichtingendiensten in het buitenland.
  • 433. Zonder toestemming verblijven in een door terroristische organisatie gecontroleerd gebied dient strafbaar te zijn.
  • 434. De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding dient permanent te worden. In de strijd tegen terrorisme zijn de in deze wet gegeven bevoegdheden, zoals preventieve gebiedsverboden en contactverboden, blijvend van belang.
  • 435. Het is goed dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) wordt geëvalueerd. Daarbij dient de bescherming tegen aanslagen en andere terroristische acties voorop te staan, ook als dat ten koste gaat van de privacy van mogelijke terroristen.
  • 436. Terroristen moet het Nederlanderschap kunnen worden ontnomen. Mocht dat voor sommigen niet mogelijk zijn, dan moet het voor hen onmogelijk zijn bepaalde voorrechten die verbonden zijn aan het Nederlanderschap uit te oefenen. Te denken is aan het kiesrecht of het recht om in overheidsdienst te werken.
  • 437. Verheerlijking van (terroristisch) geweld en het zaaien van haat moet strafbaar zijn.

Prostitutie en mensenhandel

  • 438. De afschaffing van het bordeelverbod heeft veel ellende veroorzaakt. Er moet een totaalverbod komen op betaalde seks om seksuele uitbuiting en exploitatie van mensen voor seksuele doeleinden effectief tegen te gaan.
  • 439. Zolang dat verbod er nog niet is, is het belangrijk dat gemeenten de mogelijkheid hebben een nul-beleid te voeren ten aanzien van alle soorten prostitutiebedrijven.
  • 440. Nieuwe wetgeving rond prostitutie en mensenhandel laat al veel te lang op zich wachten. Het is zaak dat de regels spoedig worden aangescherpt.
  • 441. Het is belangrijk dat zowel prostitueebezoek als het uitbaten van prostituees strafbaar wordt.
  • 442. Een goede regeling voor uitstapprogramma’s is onontbeerlijk om de drempel om over te stappen naar een gewoon beroep zo laag mogelijk te maken. Op gemeentelijk en regionaal terrein zijn veel goede initiatieven die structureel moeten zijn en uitbreiding verdienen. Zolang er in een gemeente prostitutie plaatsvindt, moet er ook een concreet aanbod voor uitstapprogramma’s zijn dat actief wordt aangeboden.
  • 443. De inzet van gemeenten om op te treden tegen misstanden op het terrein van prostitutie en mensenhandel verdient versterking. Die handhaving en opsporing moet ook digitaal plaatsvinden.
  • 444. De strijd tegen mensenhandel en uitbuiting moet samen met andere (Europese) landen worden opgevoerd.
  • 445. De Algemene verordening gegevensbescherming is nog steeds een grote hinderpaal om de strijd tegen mensenhandel goed aan te pakken. Dat moet snel veranderen om het geringe aantal zaken dat wordt opgelost te verhogen.
  • 446. Porno heeft zeer schadelijke gevolgen voor het beeld dat onder meer jongeren krijgen van seksualiteit en relaties. In de porno-industrie gaat veel geld om, ten koste van mensen. Daar moet tegen worden opgetreden.
  • 447. De beschikbaarheid van schadelijk materiaal in gevangenissen en klinieken moet worden tegengegaan. Dat geldt zeker ook als het gaat om kinderporno.

Antisemitisme

Het antisemitisme leeft wereldwijd op, ook in Nederland. Er zijn plaatsen, in het bijzonder in de grote steden, waarbij Joden hun keppeltje niet meer durven dragen of met een boog om bepaalde plaatsen heenlopen. Dat is een schande, en we mogen ons daar nooit bij neerleggen.

  • 448. De overheid stimuleert en faciliteert dat elke leerling kennismaakt met de (geschiedenis van de) Joodse gemeenschap door bezoek aan een relevante organisatie of museum, bijvoorbeeld het Joods cultureel kwartier in Amsterdam.
  • 449. Er komt bij de politie en het OM een speciale eenheid voor de bestrijding van antisemitisme. Bij de aangifte wordt antisemitisme een duidelijk zichtbare, afzonderlijke categorie.
  • 450. De nationaal coördinator antisemitisme presenteert jaarlijks zijn verslag in het parlement.

Hoofdstuk 6. Asiel, migratie en integratie

De SGP ervaart het als een duidelijke christelijke roeping om kwetsbare medemensen hulp en bescherming te bieden. Jezus benadrukt dat dit óók geldt voor vreemdelingen (Mattheüs 25) en ook Israël krijgt, op weg naar het beloofde land, de opdracht de vreemdeling te behandelen als ‘uw eigen broeder’ (Leviticus 25). De Nederlandse samenleving is door de eeuwen een veilige plaats geweest voor mensen die in hun eigen land onveilig waren. Dat moet zo blijven. Vluchtelingen die voor hun leven moeten vrezen, moeten op hulp van Nederland kunnen rekenen.

De SGP pleit ervoor om hierbij bijzondere aandacht te hebben voor vervolgde christenen. Omdat zij in veel islamitische, maar ook in andere landen onderdrukt en vervolgd worden, moet Nederland zich extra inspannen om hen hier veilig onderdak te bieden.

Immigratie

Wijs migratiebeleid vraagt niet alleen om een warm hart voor medemensen in nood. Het is óók nodig om het hoofd koel te houden en de uitdagingen en risico’s van migratie eerlijk onder ogen te zien. Er zijn nu eenmaal grenzen aan de mogelijkheden om in Nederland migranten op een menswaardige manier op te vangen. De instroom van grote groepen nieuwkomers in onze maatschappij brengt niet zelden spanning en vervreemding met zich mee. We moeten zuinig zijn op de allerminst vanzelfsprekende veiligheid, burgerlijke vrijheden en samenhang van onze Nederlandse samenleving. Ook de demografische ontwikkelingen dwingen ons daartoe. Daarom moeten we erop toe zien voor wie er wel en wie er geen plaats en ruimte is in ons land en dit helder uitdragen richting (toekomstige) migranten.

Meer controle krijgen op wie Nederland binnenkomt, is ingewikkeld en vraagt om daadkracht en doorzettingsvermogen. De afgelopen jaren is de regering de grip op het asiel- en migratiebeleid kwijtgeraakt. Het is de hoogste tijd voor een stevige koerswijziging. Een belangrijke wissel die dient te worden omgezet in het immigratiebeleid is het inzetten op hervestigingsprogramma’s als vervanging voor illegale migratie. Door het opvangen van vluchtelingen middels hervestiging, ontstaat er controle en regie op het migratiestelsel. We hebben grip op wie we uitnodigen en hoeveel vluchtelingen we uitnodigen. Dit ontbreekt in het huidige systeem. Bovendien ondermijnen we via hervestiging het verdienmodel van mensensmokkelaars en voorkomen we dat migranten in gammele bootjes de Middellandse Zee oversteken. De SGP pleit voor een strikt en effectief migratiebeleid, gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • 451. De SGP wil de grondoorzaken van migratie bestrijden, zoals honger, armoede of gewapende conflicten.
  • 452. Aan ongecontroleerde migratiestromen en mensensmokkel moet een einde worden gemaakt, zodat mensonwaardige toestanden worden tegengegaan. Opvang en toetsing van asielzoekers dienen primair plaats te vinden in de herkomstregio.
  • 453. Internationale verdragen moeten dusdanig worden herzien zodat asiel géén recht inhoudt om naar een land van keuze te reizen.
  • 454. Nederland moet meer werk maken van een goed functionerende terugkeer- en vertrekregeling. Dat is al tientallen jaren dé achilleshiel van ons asielbeleid. Overlastgevende migranten moeten als eerste op het vliegtuig terug worden gezet.
  • 455. Het beoordelen van asielverzoeken moet efficiënter en sneller. Zo vroeg mogelijk in de asielprocedure wordt bepaald of er sprake is van asielverzoek dat waarschijnlijk kan worden ingewilligd, of zeker niet. Het vervolg van de procedure en de opvang worden daar vervolgens op afgestemd.
  • 456. De SGP ziet geen heil in algemene pardonregelingen. Dergelijke regelingen werken ondermijnend voor ons asielbeleid en pakken onrechtvaardig uit voor degenen die wel meewerken aan uitzetting.
  • 457. Voor seizoens-, arbeids- en studiemigratie wordt een systeem ontwikkeld met strikte voorwaarden en quota. Hierbij horen afspraken met landen in Afrika, het Midden-Oosten en de Balkan over gedwongen terugkeer van afgewezen asielzoekers.
Asiel
  • 458. De organisaties die het asielbeleid in Nederland uitvoeren, moeten structureel meer geld en personeel ter beschikking krijgen. Zij worden efficiënt, robuust en wendbaar, zodat de asielketen tegen een stootje kan als het aantal asielzoekers onverwacht fluctueert. De SGP pleit ervoor dat er een speciaal ‘crisisteam’ wordt gecreëerd, die in werking treedt wanneer er (plotseling) sprake is van een grote toename van asielzoekers.
  • 459. De asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Nederland wordt sober en zo doelmatig als mogelijk vormgegeven.
  • 460. Voor een soepele asielprocedure is een goede digitale infrastructuur nodig met actuele informatie over alle asielzoekers. Op dit moment worden er te veel verschillende systemen gebruikt, die niet of slecht met elkaar zijn verbonden. Eén uitvoeringsorganisatie krijgt daarom de verantwoordelijkheid over alle informatie die er over een asielzoeker beschikbaar is. Die informatie moet laagdrempelig raadpleegbaar zijn op elk moment in het asielproces en voor alle betrokken organisaties.
  • 461. Voor de begeleiding van complexe asielaanvragen worden zo vroeg mogelijk in de procedure casusbegeleiders aangesteld die zorgen voor een vlotte asielprocedure en daarbij verantwoordelijk zijn voor alle aspecten van de zaak gedurende de gehele procedure.
  • 462. Er worden concrete afspraken gemaakt met de rechterlijke macht over asielzaken die al jaren slepen. Zaken die langer dan drie jaar lopen, worden met voorrang opgepakt en afgehandeld.
  • 463. Asielzoekers moeten zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun aanvraag. De IND moet daarom nog voordat de feitelijke asielprocedure is gestart het asielmotief van de aanvrager, diens nationaliteit en andere relevante informatie over hem of haar kunnen registreren. Als bestaande wetten of regels dit verhinderen, worden deze gewijzigd.
  • 464. Het indienen van herhaalde, vaak kansloze asielaanvragen wordt vaak gebruikt om tijd te rekken of gedwongen terugkeer te blokkeren. Dit moet echt worden ontmoedigd. Wat daarbij kan helpen is het verminderen van de vergoeding voor rechtsbijstand. Herhaalde aanvragen zonder nieuwe feiten moeten door de IND snel worden afgewezen. Het aantal asielaanvragen door een en dezelfde persoon moet aan een maximum worden gebonden. Als dat door internationale regels niet kan, moet Nederland zich inzetten om die regels te veranderen.
  • 465. Hoger beroep wordt afgeschaft voor migranten uit veilige landen en voor asielzoekers die conform de Dublinverordening naar andere EU-lidstaten moeten worden uitgezet.
  • 466. Migranten die misbruik maken van de asielprocedure doordat zij keer op keer bewust met onwaarheden op de proppen komen, moeten gemakkelijker worden afgewezen en uitgezet. De huidige Europese regels bieden hiervoor ruimte, waarvan Nederland nog geen gebruik maakt.
  • 467. Algemene pardonregelingen werken averechts op de vertrekbereidheid van migranten (uit veilige landen). Zo’n algemeen pardon voedt namelijk de hoop dat als je maar lang genoeg doorprocedeert, je alsnog een verblijfsvergunning krijgt. Dit vindt de SGP onrechtvaardig.
  • 468. Bij de eerste asielaanvraag kunnen zogenaamde ‘schrijnende omstandigheden’ worden meegewogen. Op grond hiervan kan de IND een uitzondering maken op het reguliere vreemdelingenbeleid. Van deze mogelijkheid moet ruimhartig gebruik worden gemaakt. Een dergelijk discretionair besluit is echter nadrukkelijk geen recht, maar een gunst.
  • 469. De mogelijkheden om gezinsleden te laten delen in de verblijfsvergunning van de asielzoeker worden strikter ingevuld. Vergeleken met andere EU-lidstaten hanteert Nederland nu uitzonderlijk soepele vereisten voor gezinshereniging. De huidige Europese regels bieden genoeg ruimte voor een strikter beleid. Denk bijvoorbeeld aan het instellen van een wachttermijn van twee jaar, zodat iemand na verkrijging van een verblijfsvergunning niet direct familie kan laten overkomen. In een noodsituatie kan hierop uiteraard een uitzondering worden gemaakt.
  • 470. Bekeringsverhalen van asielzoekers worden zo zorgvuldig mogelijk getoetst. Een speciale afdeling bij de IND wordt hiervoor verantwoordelijk. Adviezen van deskundigen worden bij de asielaanvraag van bekeerlingen serieus meegewogen.
  • 471. Geen enkele andere EU-lidstaat kent een dwangsomregeling voor asielzoekers. De SGP wil dat besluiten op grond van de Vreemdelingenwet worden uitgezonderd van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
Terugkeer

Terugkeer naar het land van herkomst na een afgewezen asielverzoek is een essentieel onderdeel van het internationale vreemdelingenrecht. Hier moet dus geen taboe op rusten. Nederland kent zorgvuldige asielprocedures. Als deze zijn doorlopen en het asielverzoek is (meermaals) afgewezen, dan is het niet ‘zielig’ om de persoon uit te zetten. Een duidelijk terugkeerbeleid is ook nodig om hen die wèl bescherming nodig hebben, ruimte te kunnen bieden.

Van verreweg de meeste afgewezen personen weten we echter niet of ze daadwerkelijk uit Nederland zijn vertrokken. Het is goed mogelijk dat zij zich nog in Nederland bevinden, of dat zij in een andere EU-lidstaat opnieuw een poging wagen. Aan deze situatie moet een einde komen. Voor een breder draagvlak voor het asielbeleid is een goed functionerend terugkeerbeleid en vertrekpraktijk cruciaal. Zeker als het gaat om terugkeer naar ‘veilige landen’ en ook als het asielzoekers betreft die veel overlast veroorzaken.

  • 472. Vluchtelingen krijgen opvang in Nederland wanneer en zolang dat echt nodig is. Uitgeprocedeerde asielzoekers die aan hun terugkeer meewerken, kunnen tussen het moment van afkeur en de terugkeer naar het land van herkomst rekenen op de nodige voorzieningen (bed, bad en brood). De overheid moet actief nagaan of de omstandigheden in het land van herkomst voldoende verbeterd zijn, zodat migranten weer kunnen terugkeren.
  • 473. Het is onwenselijk dat een asielzoeker na vijf jaren verblijf in Nederland ‘automatisch’ een onbepaalde verblijfsvergunning krijgt. Terugkeer naar het land van herkomst moet mogelijk zijn tot zeven jaar na toekenning van de verblijfsvergunning, dat is ook de termijn voor verkrijging van het Nederlanderschap.
  • 474. Er komen speciale migratie-afdelingen op Nederlandse ambassades in landen in de Balkan, Afrika en het Midden-Oosten waar veel asielzoekers vandaan komen. Zij kunnen een belangrijke rol spelen om de terugkeer te regelen van individuele asielzoekers.
  • 475. Nederland gaat op basis van de Dublinovereenkomst nadere afspraken maken met EU- lidstaten om het uitzetten van migranten naar die Europese landen te bespoedigen.
  • 476. De lijst van veilige landen wordt uitgebreid, zodat uitzetting naar deze landen versneld kan gebeuren. Alle Schengen-lidstaten dienen dezelfde lijst van veilige landen te hanteren. Gezamenlijk bepalen de betrokken lidstaten de samenstelling van deze lijst, dit valt buiten de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie.
  • 477. Samen met andere West-Europese landen ontwikkelt Nederland een aanpak om rondreizende groepen asielzoekers uit veilige landen uit de West-Balkan en Noord-Afrika op te sporen en uit te zetten.
  • 478. Na de eerste afwijzing geldt voor asielzoekers uit veilige landen op dit moment een inreisverbod voor Nederland voor de duur van twee jaren. Die termijn moet worden verlengd tot vijf jaren en gaat gelden voor de hele EU.
  • 479. Wanneer een asielzoeker niet komt opdagen bij een gehoor, moet die asielzaak sneller buiten behandeling kunnen worden gesteld en de migrant teruggestuurd. De Vreemdelingenwet moet op dit punt worden aangescherpt.
  • 480. Subsidies voor terugkeerprojecten van afgewezen asielzoekers dienen effectiever te worden ingezet. Het huidige aanbod demotiveert afgewezen asielzoekers dikwijls om te vertrekken naar het land van herkomst. Er moet meer sturing komen op deze trajecten, zodat de terugkeer daadwerkelijk plaatsvindt.
Opvang in Nederland
  • 481. Direct na aankomst in Nederland wordt zo goed mogelijk ingeschat hoe waarschijnlijk het is dat de asielzoeker aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning. Asielzoekers uit veilige landen van wie de aanvraag naar verwachting zal worden afgewezen, worden apart opgevangen. In deze locaties zijn alle activiteiten van meet af aan gericht op terugkeer naar het thuisland.
  • 482. Er worden concrete en langdurige afspraken gemaakt met gemeenten over flexibele, snel op- en afschaalbare en multifunctionele vormen van opvang. Hierdoor komt niemand voor verrassingen te staan en verbetert het draagvlak voor de opvang van asielzoekers.
  • 483. Er wordt ingezet op zo min mogelijk verhuizingen voor de asielzoeker, met name voor kinderen. Er worden maatregelen genomen om de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s) te verbeteren.
  • 484. Bij de opvang van asielzoekers in Nederland wordt de draagkracht en de reële mogelijkheden voor integratie in de bevolking van gemeenten en/of regio ́s nadrukkelijk meegewogen.
  • 485. Gelet op de omvang van veel lokale gemeenschappen, moet er ruimte zijn voor kleinschalige opvanglocaties. Tevens moet er rekening mee worden gehouden dat het aantal statushouders in een gemeente niet onevenredig groot is en daardoor al snel tot spanningen leidt.
  • 486. De overheid neemt effectieve maatregelen om te voorkomen dat (minderjarige) asielzoekers uit de opvang ‘verdwijnen’.
  • 487. Informatie over overlastgevende asielzoekers moet snel en gemakkelijk kunnen worden gedeeld tussen IND, COA, gemeenten, politie en Openbaar Ministerie. Er wordt daarom een registratiesysteem ontwikkeld dat voor alle betrokken organisaties eenvoudig toegankelijk is. Dit is nodig om iemand strafrechtelijk te kunnen vervolgen en aansluitend snel het land uit te zetten. Eén organisatie krijgt de verantwoordelijkheid voor een consequente en adequate registratie van incidenten.
Christelijke asielzoekers
  • 488. Christelijke asielzoekers mijden vaak opvangkampen in de regio omdat ze daar bedreigd worden door anderen. Bij het uitnodigen van asielzoekers binnen het hervestigingsprogramma van de Verenigde Naties, moet Nederland deze uiterst kwetsbare groep vluchtelingen voorrang geven. Nederland kan hierbij overwegen om meer vluchtelingen te hervestigen dan het nu doet.
  • 489. Het COA zorgt voor veilige opvangcentra, waar ook christelijke asielzoekers hun geloof vrij kunnen belijden, zonder door andere asielzoekers te worden bedreigd of geïntimideerd.
  • 490. Het luid ten gehore brengen van islamitische gebedsoproepen in asielzoekerscentra wordt verboden omdat dit voor andere, vaak getraumatiseerde bewoners uiterst pijnlijk kan zijn.

Internationale samenwerking

In de EU is sprake van open grenzen. De Schengenzone brengt veel voordelen mee, maar ook risico’s. EU-burgers, maar ook migranten kunnen ongecontroleerd van het ene land naar het andere reizen. Gedegen controle aan de buitengrenzen en een snelle, zorgvuldige registratie en beoordeling van migranten in het land waar zij de EU binnenkomen, zijn daarom hard nodig.

Internationale en Europese regels en verdragen zijn niet berekend op de omvang en samenstelling van de huidige migratiestromen. Deze verdragen moeten worden samengevoegd, vereenvoudigd en bij de tijd worden gebracht.

  • 491. Internationale migratieverdragen die door Nederland worden ondertekend, dienen een glashelder onderscheid aan te brengen tussen echte vluchtelingen en andere motieven voor migratie. Ook moeten er goede afspraken in staan over terugkeer naar landen van herkomst. Bij het Pact van Marrakesh was dit alles niet het geval en de Nederlandse steun daarvoor was dan ook een misser. Eenzijdige akkoorden en verdragen die migratie als mensenrecht presenteren, moeten niet door Nederland worden ondertekend. Een (onbedoeld) effect van dergelijke akkoorden is vaak dat ze leiden tot een massale uitstroom van kansrijke, (hoger)opgeleide migranten uit landen van herkomst, waardoor deze landen in een negatieve spiraal belanden.
  • 492. Het is belangrijk om de grondoorzaken van migratie te bestrijden, zoals honger, armoede of gewapende conflicten. De EU kan hierbij een rol spelen door doeltreffende investeringen in Afrika, het Midden-Oosten en de Balkan. Wel moet er scherp op worden gelet dat deze investeringen inderdaad doelmatig gebruikt worden en niet leiden tot nóg meer bureaucratie. Daarbij is het goed om te erkennen dat het bestrijden van grondoorzaken een zaak van lange adem is.
  • 493. Ook stimuleert Nederland dat de EU voldoende geld ter beschikking stelt voor opvang in de regio’s van herkomst en in veilige derde landen.
  • 494. Nederland blijft investeren in succesvolle, vaak kleinschalige projecten van ngo’s in de herkomstregio’s. Geld voor ontwikkelingssamenwerking mag niet worden gebruikt voor de opvang van asielzoekers in Nederland.
  • 495. Het is nodig dat Europese lidstaten hun asiel- en migratiebeleid beter op elkaar afstemmen. Een belangrijk uitgangspunt hierbij moet zijn dat lidstaten meer controle krijgen over wie binnen hun landsgrenzen mogen verblijven.
  • 496. Nederland sluit migratieovereenkomsten met landen op de Balkan, in Afrika en het Midden- Oosten over de opvang en de terugkeer van asielzoekers. Deze afspraken worden gekoppeld aan migratiequota voor kennis, arbeids- en studiemigratie uit deze landen. Het heeft de voorkeur om deze afspraken in Europees verband te maken. Als dit niet lukt, moet Nederland niet aarzelen om zelf op creatieve wijze diplomatieke deals te sluiten, waarbij unieke Nederlandse kennis en handelsrelaties worden benut. Als dergelijke afspraken niet tot stand komen of niet worden nageleefd, verbindt Nederland hier economische en financiële consequenties aan voor de betreffende landen.
  • 497. EU-lidstaten blijven verantwoordelijk voor het bewaken van hun eigen landsgrenzen. Indien een land hier niet toe in staat blijkt, kunnen andere lidstaten of de EU daarbij assisteren. Nederland levert daarom een extra bijdrage (personeel en zo nodig middelen) aan het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex).
  • 498. De kwaliteit van de asielprocedures en van de opvangcentra in Zuid-Europese lidstaten laat al jarenlang te wensen over. Met name de situatie in de opvangkampen op de Griekse eilanden is schrijnend. Nederland mag hier de ogen niet voor sluiten. In principe zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk om de kwaliteit van hun asielprocedures en opvangcentra te verbeteren. De realiteit is tegelijkertijd dat in bepaalde EU-lidstaten de instroom van migranten veel hoger is dan gemiddeld. Zij kunnen hiervoor een beroep blijven doen op steun van de EU. Nederland draagt hier ruimhartig aan bij.
  • 499. Ook blijft Nederland concrete hulp en ondersteuning bieden aan vluchtelingen en migranten die arriveren in opvanglocaties in Zuid-Europa. Ook iemand die geen recht heeft op een verblijfsvergunning moet geholpen worden, wanneer de situatie daarom vraagt. De EU dient er op toe te zien dat investeringen in de asielketen van Zuid-Europese landen goed worden besteed. Er moet bij aankomst veel effectiever onderscheid worden gemaakt tussen vluchtelingen en (economische) migranten. Indien blijkt dat Zuid-Europese landen er maar niet in slagen de organisatie in de opvangkampen op orde te krijgen, kan de EU het beheer op verzoek of na toestemming van het betrokken land tijdelijk overnemen.
  • 500. Wanneer de druk op Zuid-Europese landen te hoog oploopt, wordt een noodmechanisme ontwikkeld om de asielzoekers die naar verwachting uiteindelijk een verblijfstatus zullen krijgen, te kunnen herverdelen over Europa. Lidstaten die hieraan bijdragen, ontvangen steun overeenkomstig het aantal asielzoekers dat zij opvangen. Afgewezen migranten dienen echter zo snel mogelijk te worden gerepatrieerd naar hun thuisland.
  • 501. Het is aangrijpend dat er zoveel asielzoekers om het leven komen op de Middellandse Zee. Mensenhandel en mensensmokkel moeten daarom keihard worden aangepakt. Nederland maakt hiervoor zowel op nationaal als op Europees niveau extra middelen vrij.

Integratie

Er is veel voor te zeggen dat nieuwe Nederlanders tot op bepaalde hoogte hun eigenheid mogen behouden. Dat is goed. Maar wat in ieder geval van hen gevraagd, zo niet geëist mag worden is dat ze zich er rekenschap van geven in Nederland te zijn en zich constructief en vreedzaam voegen in onze samenleving. De eerste stap daarbij is een goede inburgering. Daarin moeten met name de regels van onze democratische rechtsstaat centraal staan, maar zeker niet de eenzijdig gekleurde, seculiere basiswaarden. Het is belangrijk dat we leren op een vreedzame, respectvolle manier met elkaar om te gaan als medemensen. Dat is iets anders dan alle burgers in een seculier keurslijf persen.

  • 502. In de inburgering moet de eigen verantwoordelijkheid voorop staan, ook financieel. De gemeente zorgt voor begeleiding van inburgeraars die extra ondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld bij de begeleiding naar een vaste baan. Zij die niet aan hun inburgeringsplicht willen voldoen, worden beboet, en als dat kan uitgezet.
  • 503. Inburgering dient in ieder geval te leiden tot een basale beheersing van de Nederlandse taal, en daarnaast kennis van historische gebeurtenissen, nationale symbolen (zoals ons volkslied en koningshuis), ons cultureel erfgoed en de manier waarop wij samen leven. Uitdrukkelijk hoort daar ook bij dat nieuwkomers weten van het lot dat de Nederlandse Joden in de Tweede Wereldoorlog is overkomen.
  • 504. Als gezinsmigranten een gedegen inburgering in het buitenland krijgen, kunnen zij vrijgesteld worden van het participatieverklaringstraject. Zij hoeven alleen de participatieverklaring te ondertekenen.
  • 505. Bij het reguleren van arbeidsmigratie en het werven van migranten voor ‘tekortsectoren’, moet de overheid meer rekening houden met de culturele achtergrond van de nieuwkomers. Het heeft duidelijk de voorkeur om eerst te kijken in hoeverre Nederlanders en Nederlandstaligen in het buitenland geworven kunnen worden.
  • 506. Het worden van vrijwilliger bij organisaties als Stichting Gave wordt door gemeenten gestimuleerd om zo als maatje van vluchtelingen hun opvang en inburgering tot een succes te maken.
Islam

Ondanks jarenlange inspanningen om vooruitgang te boeken bij het integratiebeleid, blijken nog altijd grote spanningen te bestaan tussen diverse bevolkingsgroepen. Gelukkig gaat er in ons land ook veel goed, maar het gaat mis daar waar de problemen zich opstapelen, wat zich uit in (gevoelens van) vervreemding, discriminatie, achterstanden, vandalisme en criminaliteit. Het samenleven met veel verschillende en ook niet-Westerse culturen is geen rooskleurig verhaal. Met name de ‘islamisering’ van bepaalde wijken leidt tot spanningen, vooral daar waar wel heel pontificale moskeeën verrijzen en opdringerig-luide gebedsoproepen te horen zijn.

  • 507. De publieke ruimte is niet neutraal. Met gezond bewustzijn moeten we daar onze cultuur en tradities koesteren. Daarom moeten gemeenten terughoudend zijn ten aanzien van megamoskeeën, die een grote impact hebben op de omgeving.
  • 508. Gebedsoproepen waarbij de islamitische geloofsbelijdenis met geluidsversterking over de omgeving wordt uitgestort, moeten niet langer wettelijk worden toegestaan.
  • 509. Op het naleven van het boerkaverbod in onderwijs, zorg, openbaar vervoer en overheidsgebouwen, dient te worden toegezien.
  • 510. Buitenlandse financiering van moskeeën wordt verboden.
  • 511. Salafistische organisaties waarvan de activiteiten op gespannen voet staan met de rechtsstaat worden aangepakt.
  • 512. Eerwraak, huwelijkse uitbuiting, vrouwenbesnijdenis en vergelijkbare ontoelaatbare praktijken worden effectief tegengegaan.

Hoofdstuk 7. Sociale zaken en werkgelegenheid

Burgers, kerken en maatschappelijke organisaties zijn geroepen om naar elkaar om te zien. De SGP is vanouds kritisch op een te grote overheid die de verantwoordelijkheid van de samenleving te veel overneemt. Dan worden mensen in knelsituaties te veel afhankelijk van een anonieme, bureaucratische overheidsinstantie. Maar, zonder regulering en ingrijpen van de overheid zou op onze arbeidsmarkt en in onze economie en samenleving het recht van de sterkste heersen. De markt houdt namelijk niet vanzelfsprekend rekening met wie of wat zwak, kwetsbaar en beschermwaardig is. Het is dus belangrijk dat er basale waarborgen zijn voor het welzijn van burgers, of zij nu wel of niet werknemer zijn. Er moet voldoende ondersteuning zijn voor bijvoorbeeld gezinnen en werklozen. Arbeidersuitbuiting en dakloosheid moeten worden voorkomen. De Nederlandse beroepsbevolking verdient ruime kansen op werk en nieuwkomers moeten goed integreren.

Het werkveld verandert snel. Digitalisering en ook vergrijzing maken dat een heel nieuwe wereld voor ons ligt. Ook in deze geheel nieuwe context is het van belang dat er voldoende werkplekken en arbeidskrachten zijn. Het creëren van banen behoort volgens de SGP niet tot de kerntaak van de overheid. Daarvoor moeten we allereerst denken aan onze ondernemers en private organisaties. Zij vormen de basis van een gezonde economie en arbeidsmarkt en maken het mogelijk dat er goede sociale voorzieningen zijn voor iedereen. De overheid zal zich wel moeten inspannen om goede randvoorwaarden voor werkgelegenheid te scheppen.

In noodsituaties zet de overheid een stap extra. Door de coronacrisis is op wel heel bijzondere wijze gebleken dat de overheid bereid is in noodsituaties bestaanszekerheid te waarborgen en massaontslagen te voorkomen. Maar er zullen nog grote klappen volgen. De werkloosheid neemt nu al in rap tempo toe. Veel bedrijven gaan kopje onder. De werkgelegenheid loopt terug. Het voortbestaan van (familie)bedrijven en behoud van banen zal in deze crisistijd voorop moeten staan.

Arbeid en zorg

De Bijbel houdt ons als mensen indringend voor dat de mens niet zal leven bij brood alleen. De regering moet dat erkennen. Er is veel meer te doen dan alleen betaald werk. Het stimuleren van het tweeverdienerschap is alleen al om die reden een doodlopende weg. Voor een samenleving die ook écht een samenleving wil zijn, is het aangaan en onderhouden van andere relaties dan die op de werkvloer cruciaal. Denk aan gezinnen en families, kerkelijke gemeenschappen, de buurt en allerlei soorten verenigingen of organisaties. De overheid kan dit soort verbanden, die samen het kostbare weefsel van de samenleving vormen niet genoeg waarderen. En dat niet alleen met woorden, maar ook met daden door onder andere veel meer ruimte te bieden voor zorgtaken.

Door de coronacrisis werken veel mensen steeds meer thuis. Het is van belang dat de arbeidsomstandigheden thuis goed zijn. Naarmate er meer wordt thuisgewerkt wordt de scheidslijn tussen privé en werk wel dunner. Daarom moeten werknemers ook de ruimte krijgen om buiten werktijd echt afstand te nemen van hun werk door niet altijd beschikbaar te hoeven zijn. En laten we niet vergeten dat lang niet iedereen opbloeit bij thuiswerk. Bedrijven en overheden moeten ook met deze werknemers voldoende rekening houden.

  • 513. Het belastingstelsel moet eenverdieners niet afstraffen, maar stimuleren. Zij verdienen, ook fiscaal, waardering voor hun onmisbare inzet voor de samenleving. Wie mantelzorg verricht, moet daarvoor niet in fiscale zin worden ‘afgestraft’.
  • 514. Uitkeringsgerechtigden moeten voldoende ruimte krijgen om mantelzorg te kunnen verrichten. Mantelzorg is per slot van rekening ook een waardevolle, maatschappelijke bijdrage.
  • 515. De zondag als gemeenschappelijke rustdag dient in ere te worden hersteld en gehouden. Het is geen normale werkdag en moet dat ook niet worden. Werknemers kunnen dus niet gedwongen worden om op zondag niet-noodzakelijke werkzaamheden te verrichten.
  • 516. Werknemers krijgen het recht om iedere week, bijvoorbeeld op zondag, ten minste 24 uur aaneengesloten onbereikbaar te zijn voor hun werk.
  • 517. Er komt een wettelijk, collectief gefinancierd recht op betaald rouwverlof van een week bij overlijden van bloedverwanten in de eerste graad en van vijf weken onbetaald rouwverlof, in goed overleg met de werkgever in te vullen.
  • 518. Ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat zij geen tweeverdieners zijn, moeten in gelijke mate financiële ondersteuning krijgen als zij hun kind om pedagogische redenen naar de peuterspeelzaal willen laten gaan.
  • 519. Er komen landelijke normen voor financiële ondersteuning bij sociaal-medische noodzaak voor degenen die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag.
  • 520. Alleenstaande ouders in de bijstand worden tot de leerplichtige leeftijd van hun kind niet verplicht om te solliciteren. Van die ouders mag wél verwacht worden dat zij zich voorbereiden op het functioneren op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door het volgen van een (online) opleiding of cursus.
  • 521. Bijstandsgerechtigden die gehuwd zijn of een gezamenlijke huishouding voeren en die te maken hebben met een indicatie langdurige zorg, verdienen royalere ondersteuning.

Zekerheid en flexibiliteit

Het is belangrijk dat de arbeidsmarkt flexibel kan inspelen op de vragen en behoeftes die in de markt leven, zowel bij werkgevers als bij werknemers en zzp’ers. De overheid moet gezond zelfstandig ondernemerschap stimuleren. Toch verdient de waarde van een vaste, duurzame baan meer aandacht. Flexibiliteit kan vaker dan voorheen de praktijk zijn, maar het moet niet ‘het nieuwe normaal’ worden. Een vaste baan blijft voor het welzijn van veel Nederlanders van belang. Het blijkt ook bepalend voor het moment waarop burgers bijvoorbeeld een huis kopen en wanneer zij kinderen krijgen. Vaste contracten moeten de komende periode aantrekkelijker gemaakt worden, onder andere door meer ruimte voor tussenvormen te bieden dan nu het geval is en bij (naderend) ontslag een goede begeleiding naar een nieuwe baan.

  • 522. Arbeidscontracten voor onbepaalde tijd moeten meer mogelijkheden bieden voor aanpassing aan de behoeften en omstandigheden van de werkgever inzake inhoud, tijd en plaats, rekening houdend met redelijke verwachtingen en wensen van de werknemer.
  • 523. Binnen een contract voor onbepaalde tijd dient minimaal per kwartaal een vast aantal arbeidsuren overeengekomen te worden. Dat biedt de werknemer voor een langere termijn inkomenszekerheid, terwijl de werkgever flexibiliteit moet houden om de inzet van de uren te bepalen.
  • 524. Bij de beoordeling van de contractvorm en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden moet de feitelijke situatie waarin het werk wordt verricht meer gewicht in de schaal leggen. Alleen zo kunnen werkenden voor gelijk werk zoveel mogelijk gelijk worden behandeld. Uiteraard houdt de werkgever de ruimte voor het voeren van goed werkgeverschap, maar wordt hiermee ongewenste ongelijkheid tegengegaan.
  • 525. Ook platformen die diensten bemiddelen moeten minimale arbeidsvoorwaarden garanderen, zoals de rusttijden van de werkers die bij het platform zijn aangesloten.
  • 526. De overheid verkent met de sociale partners de mogelijkheden om te komen tot dunnere cao’s die meer ruimte laten voor goede afspraken tussen individuele werknemers en werkgevers.
  • 527. Jongeren zitten vaak opgescheept met een flexcontract. Daardoor kunnen ze vaak geen hypotheek krijgen en zijn ze extra kwetsbaar tijdens, bijvoorbeeld, de coronacrisis. Daarom moet er gekeken worden naar manieren om jongeren vaker naar een vaste baan te krijgen.

Zelfstandigen zonder personeel

Nederland telt ruim één miljoen zelfstandigen zonder personeel (zzp). Een groot deel van hen heeft hier bewust voor gekozen. Zij verdienen de vrijheid om te ondernemen. Anderen zijn uit noodzaak het zzp-schap ingerold, bijvoorbeeld na ontslag. De groep zzp’ers is dan ook enorm divers. Generieke maatregelen pakken daarom verschillend uit, en zeker niet altijd positief voor iedereen. Hier is maatwerk nodig. Toch zien we ook problemen, met name aan de onderkant van de markt, waar zzp’ers tegen te lage tarieven concurreren. Denk ook aan zzp’ers zonder buffers terwijl ze soms een hoog risico op arbeidsongeschiktheid hebben.

De coronacrisis heeft een deel van de problemen van zelfstandigen pijnlijk duidelijk gemaakt. Velen zaten plotseling zonder inkomen en zonder reserves, waardoor de overheid met omvangrijke maatregelen te hulp moest schieten. Dit geeft aan dat het nodig is om ‘kwetsbare’ zzp’ers te beschermen. Tegelijk blijkt er het spanningsveld uit wat betreft de solidariteit in het sociale zekerheidsstelsel. Enerzijds kiezen zzp’ers ervoor om beperkt bij te dragen aan de sociale zekerheid; zij kunnen de extra financiële ruimte benutten om zelf voor (nood)voorzieningen te zorgen. Anderzijds blijkt dat zzp’ers soms niet in staat zijn om grote klappen op te vangen, en alsnog zijn aangewezen op extra overheidssteun. Ondanks de uitzonderlijkheid van de coronacrisis: deze feiten zetten het sociale zekerheidsstelsel onder druk.

  • 528. Het is belangrijk dat er een duidelijke afbakening komt tussen zzp’ers die echte ondernemers zijn, en zzp’ers die feitelijk gezien werknemers zijn. Als iemand op vrijdag het kantoor of de werkplaats verlaat als werknemer en op maandag als zelfstandige terugkomt om hetzelfde werk te doen, is er meestal geen sprake van gezond zzp-schap. Daarom: ‘echte’ zzp’ers moeten de ruimte krijgen, schijnzelfstandigheid moet tegengegaan worden. Dit onderscheid is echter wel lastig aan te brengen. Dit kan bijvoorbeeld door een heldere definitie vast te stellen of door het stellen van criteria. Ook zou de fiscale behandeling tussen werknemers en zzp’ers beter op elkaar af gestemd kunnen worden, met inachtneming van de extra risico’s die zelfstandigen hebben.
  • 529. Daarnaast moeten (potentiële) zelfstandigen zonder personeel bewust gemaakt worden van de lusten én de lasten van het zzp-schap. Een zzp’er krijgt niet alleen ruimte om te ondernemen, hij of zij krijgt ook te maken met het risico op arbeidsongeschiktheid of inkomensterugval. Als (potentiële) zzp’ers meer oog hebben voor bijvoorbeeld de risico’s van het zzp-schap, kan voorkomen worden dat werknemers onbewust het zzp-schap inrollen. Zo kan uiteindelijk schijnzelfstandigheid voorkomen worden.
  • 530. Zzp’ers dienen niet verplicht te worden tot het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering als zij gegarandeerd de verantwoordelijkheid nemen om zelf andere, passende maatregelen voor dit risico te treffen. Dit kan het opbouwen van een eigen vermogen zijn, het aanhouden van kapitaal in de eigen onderneming of door gebruik te maken van een voorziening zoals een broodfonds. Zzp’ers die wél een arbeidsongeschiktheidsverzekering willen afsluiten, moeten daar de ruimte voor hebben.
  • 531. Varianten die overwogen kunnen worden, zijn een verzekeringsplicht voor volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid, of een basisverzekering voor alle werkenden. In alle gevallen geldt dat gemoedsbezwaarden de mogelijkheid moeten hebben om niet deel te nemen aan een regeling met een verzekeringskarakter.
  • 532. De fiscale behandeling van zzp’ers moet beter aansluiten op hun positie op de arbeidsmarkt. Enerzijds moeten zij de middelen en de ruimte hebben om hun sociale zekerheid (arbeidsongeschiktheid, pensioen) op een goede manier vorm te geven. Anderzijds moet voorkomen worden dat er een oneigenlijke aantrekkingskracht van het zelfstandig ondernemerschap ontstaat door fiscale prikkels. Een fiscale aftrek moet wel blijven bestaan, met name voor ondernemers in de startfase.

Kansen op werk

Helaas hebben niet alle werkzoekenden gelijke kansen op de arbeidsmarkt. De overheid kan dat ook niet afdwingen wil zij haar bevoegdheden niet overschrijden, maar zij kan wél kwetsbare groepen extra ondersteunen en misstanden aanpakken. Kwetsbare groepen zijn bijvoorbeeld de werknemers met een beperking, maar ook ouderen komen vaker moeilijk weer aan een baan. Ook gebeurt het dat er sprake is van regelrechte discriminatie, bijvoorbeeld op afkomst, huidskleur of geslacht. Dan moet er opgetreden worden. Bij discriminatie moet wel sprake zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.

  • 533. Gemeenten krijgen een bonus voor iedere nieuwe werkgever die door gemeentelijke bemiddeling mensen met een beperking of oudere werknemers in vaste dienst neemt.
  • 534. Werkgevers moeten erop kunnen rekenen dat eenvoudige ondersteuning beschikbaar is wanneer zij werknemers met een beperking in dienst nemen. Zo moet de no-riskpolis breed beschikbaar zijn.
  • 535. Jongeren uit het praktijkonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs moeten automatisch in het doelgroepenregister komen, zodat werkgevers kunnen rekenen op de nodige ondersteuning en voordelen. Betrokkene moet de mogelijkheid hebben zichzelf uit dat register te laten verwijderen. Het loonkostenvoordeel moet ook beschikbaar zijn als jongeren al een vakantiebaantje bij de werkgever hebben gehad of een stagevergoeding hebben ontvangen.
  • 536. Werkgevers krijgen, zoals afgesproken bij de uitvoering van het sociaal akkoord, het wettelijk recht om mensen met een beperking in dienst te nemen tegen betaling van het minimumloon.
  • 537. Werkgevers kunnen oudere werknemers gedurende het eerste jaar zonder werkgeverslasten in dienst nemen tegen betaling van het minimumloon, mits zij na een jaar een vast dienstverband tegen cao-loon garanderen.
  • 538. Overheden maken bij aanbestedingen actief gebruik van de mogelijkheden om voorwaarden te hanteren om de inzet van werknemers met een beperking te garanderen.

Eerlijk werk

Economische concurrentie is goed. Het kan bijvoorbeeld leiden tot lagere prijzen voor consumenten of kwaliteitsverbetering. Helaas constateren we dat er ook veel oneerlijke concurrentie is, waardoor bijvoorbeeld grote, kwetsbare groepen werkenden schade lijden. Dat is bijvoorbeeld het gevolg door een verkeerde uitwerking van het vrij verkeer van werknemers in de EU. Ook verkeerde fiscale prikkels kunnen stimuleren tot ongezonde vormen van ondernemerschap. Daarnaast zien we te vaak voorbeelden van uitbuiting en ongezonde werkomstandigheden.

  • 539. Om de ongecontroleerde migratie tussen lidstaten te stoppen, zowel met het oog op de gevolgen voor Nederland als voor de andere lidstaten binnen de EU, moeten meer mogelijkheden geboden worden om waar nodig het aantal arbeidsmigranten te beperken, bijvoorbeeld met werk- of woonvergunningen.
  • 540. Lidstaten moeten de bevoegdheid hebben om vergunningen in te voeren voor arbeiders die via een andere lidstaat de EU binnen komen.
  • 541. De EU-regels voor detachering vanuit andere lidstaten moeten ertoe leiden dat de loonkosten in het werkland gelijk zijn voor alle werknemers in een bepaalde sector.
  • 542. De mogelijkheid om een vergoeding in te houden op het loon ten behoeve van huisvesting van werknemers moet blijven bestaan. Controle op de deugdelijkheid van de woonruimte en de daarbij behorende hoogte van de ingehouden vergoeding moet beter.
  • 543. Uitzendbureaus worden verplicht een passende waarborgsom te storten, zodat er genoeg geld is bij eventuele loonvorderingen.
  • 544. Alle overheden richten hun inkoop- en aanbestedingsprocedures zo in dat goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden gegarandeerd zijn.
  • 545. De pakkans bij fraude met uitkeringen is volgens de inspectie te laag. Er moet meer geld worden beschikbaar gesteld voor de opsporing van uitkeringsfraude en voor handhaving, bijvoorbeeld het betalen van de juiste inlenersbeloning.
  • 546. Voor het vervullen van topfuncties hanteert de overheid geen quota voor bepaalde doelgroepen. Ook in het bedrijfsleven wordt gewoon de beste kandidaat gekozen.

Loon, uitkeringen en bijstand

Werkgevers zijn verplicht een fatsoenlijk loon aan hun werknemers te betalen. Dat geldt eveneens als er moeilijkheden zijn, zoals bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Die verplichtingen voor de werkgever moeten uiteraard wel redelijk blijven. Ze mogen geen molensteen om de nek van de ondernemer worden, zeker niet van de kleine(re) ondernemers. Voor wie geen recht (meer) heeft op een werknemersuitkering, is er de bijstand. Die biedt een minimumvoorziening voor de basale levensbehoeften. Uitgangspunt moet zijn dat burgers zoveel en zo snel mogelijk werk aanvaarden.

  • 547. De regeling van de bijstandsuitkering moet voldoende stimulerend zijn om meer te werken en daarmee meer te verdienen. Alleen mensen die zelf echt niet kunnen rondkomen hebben recht op een uitkering. Bij onvoldoende bereidheid om te werken, terwijl men hiertoe wel in staat is, vervalt het recht op bijstand.
  • 548. Gemeenten dienen meer ruimte te hebben om keuzes te maken die volgens hen het beste resultaat voor re-integratie opleveren, bijvoorbeeld door het volgen van scholing te faciliteren.
  • 549. Wanneer burgers fatsoenlijk en passend werk weigeren, wordt de bijstandsuitkering in stappen stopgezet. Lokaal maatwerk is hier onwenselijk. Uiteraard worden mensen met een beperking of ernstige ziekte hiervan uitgezonderd.
  • 550. De verplichte loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever duurt in Nederland buitensporig lang. Er wordt een begin gemaakt met verkorting door de termijn te beperken van twee jaar tot een periode van anderhalf jaar.
  • 551. Werkgevers kunnen niet meer bij CAO verplicht worden om meer loon door te betalen dan wettelijk is verplicht.
  • 552. De premiebetaling voor arbeidsongeschiktheid moet rekening houden met de duur van de arbeidsrelatie, zodat werkgevers niet met hoge kosten opgezadeld worden bij werknemers die slechts relatief kort in dienst waren.
  • 553. Het UWV krijgt meer budget voor persoonlijke begeleiding van uitkeringsgerechtigden. Bij de re-integratie dienen nutteloze formaliteiten vermeden te worden, bijvoorbeeld het voldoen aan de sollicitatieplicht wanneer dat zinloos is.
  • 554. Ook in Nederland wordt een minimumuurloon ingevoerd, zodat werknemers in elke sector op hetzelfde minimumloon kunnen rekenen. Zo wordt uitbuiting of armoede tegengegaan.
  • 555. De hoogte van de bijstandsuitkering volgt de ontwikkeling van de inflatie en bedraagt ten hoogste de contractloonstijging.
  • 556. De werkloosheidsuitkering wordt korter, bij aanvang hoger en wordt vervolgens trapsgewijs afgebouwd. De duur van de WW gaat naar één jaar, waarbij de opbouw van rechten over een langere periode verloopt.
  • 557. In de WW moet niet automatisch een basisuitkering van drie maanden beschikbaar zijn bij herhaalwerkloosheid, maar geldt altijd het opgebouwde aantal dienstjaren.
  • 558. Het UWV biedt werkgevers die zelf het risico van arbeidsongeschiktheid van hun werknemers dragen (eigenrisicodragers) zekerheid over de verplichtingen bij re-integratie van werknemers. Zo kunnen onverwachte loonsancties worden voorkomen. De wet moet uitgaan van meer gelijkheid tussen de private en publieke uitvoering van de sociale zekerheid, bijvoorbeeld als het gaat om re-integratie bij de eigen werkgever (het eerste spoor).
  • 559. De transitievergoeding is niet alleen bedoeld als budget om ander werk te vinden, maar ook als compensatie voor ontslag. De vergoeding moet voor oudere werknemers weer rekening houden met alle gewerkte dienstjaren.
  • 560. Bij de ‘export’ van uitkeringen naar andere lidstaten moet Nederland de hoogte ervan neerwaarts kunnen corrigeren naar het prijspeil in het land van bestemming.
  • 561. Nederland zet in op bilaterale overeenkomsten met België en Duitsland om problemen in de coördinatie van uitkeringen voor grenswerkers te verhelpen.

Armoede en schulden

Nederland is een welvarend land. Voor groepen die sociaaleconomisch kwetsbaar zijn, zijn in ons land uitgebreide mogelijkheden voor (financiële) ondersteuning beschikbaar. Desondanks zijn er in de praktijk toch nog veel schrijnende situaties. Denk aan kinderen in armoede of de gezinnen met eenverdieners. Door de coronacrisis worden steeds meer mensen de dupe van financiële problemen.

Armoede leidt onder meer tot eenzaamheid. In bepaalde gevallen verergeren de regels het probleem en komen burgers nog dieper in de schulden. Dat kan anders, bijvoorbeeld door een actieve opstelling van gemeenten, zonder de verantwoordelijkheid van burgers te miskennen om hun schulden weg te werken. Experimenten op dit terrein, zoals het bieden van inzicht in en regie op schulden, moeten ruim baan krijgen. De regering moet op haar beurt zorgen voor eerlijke koopkrachtverdeling. Het is zorgelijk dat juist sociale minima en eenverdieners de enige groepen zijn die in de afgelopen tien jaar achteruit gegaan zijn in koopkracht. Die groepen hebben meer steun nodig.

  • 562. Uitgangspunt bij de koopkracht moet zijn dat de koopkracht ook voor sociale minima en eenverdieners ten minste gelijk blijft. Voor deze groepen moet een ‘inhaaloperatie’ uitgevoerd worden omdat ze de laatste jaren als het gaat om hun besteedbaar inkomen er relatief op achteruit zijn gegaan.
  • 563. Gemeenten moeten voldoende ruimte hebben om gezinnen in armoede te helpen vanuit de bijzondere bijstand. Financiële ondersteuning vanuit kerken en maatschappelijke organisaties mag niet direct en volledig verrekend worden met de uitkering.
  • 564. In alle gemeenten zouden erkende vrijwilligersorganisaties, zoals schuldhulpmaatje, voor schuldhulpverlening moeten zijn die zorgen voor coördinatie en deskundigheidsbevordering.
  • 565. Bij het vroegtijdig signaleren van schulden moet, waar nodig, ook een landelijk ‘schakelpunt’ bestaan. Daarmee kan voorkomen worden dat het schuldprobleem zich verplaatst en verergert.
  • 566. Boetes zijn bij schulden niet altijd de meest voor de hand liggende oplossing. Ze kunnen de situatie verslechteren in plaats van oplossen. Ook de overheid moet zich hierin bewust zijn van haar rol en terughoudend omgaan met boetes bij te laat betalen van bijvoorbeeld verkeersboetes of inkomstenbelasting. Bij het niet betalen van de autoverzekering kan het (tijdelijk) ontzeggen van de rijbevoegdheid voor alle betrokkenen een effectievere oplossing zijn. Gekeken moet worden wat per geval de meest effectieve manier is om de schulden zo goed mogelijk af te lossen.
  • 567. Indien verzekerden weer langer dan zes maanden in staat blijken zelfstandig hun zorgverzekering te betalen, mag de zorgverzekeraar de verzekerde niet opnieuw op grond van de resterende schuld aanmelden voor vervangende premiebetaling en boetes bij het CAK, maar dient daarvoor een aflossingsregeling getroffen te worden.
  • 568. Rentes voor kredieten moeten aan redelijke grenzen gebonden zijn, maar mogen niet zo laag zijn dat ze onbedoeld het lenen stimuleren. Schuldenaars die te goeder trouw zijn, moeten al na twee in plaats van vijf jaar toegang kunnen krijgen tot de wettelijke schuldsanering. De rechter moet ook meer maatwerk kunnen leveren indien andere vormen van hulp aantoonbaar niet hebben gewerkt of zullen gaan werken.
  • 569. Incassobureaus moeten geregistreerd zijn en misstanden in deze branche moeten actiever worden aangepakt. De boetebedragen die incassobureaus hanteren moeten in een redelijke verhouding staan tot de schuld en de geleverde inspanning om het bedrag te vorderen.

AOW en Pensioen

‘Het pensioen’ beslaat vaak een groot deel van een mensenleven, gemiddeld zo’n twintig jaar. Tijdens deze periode krijgen gepensioneerden een bijdrage van de overheid voor levensbehoeften in de vorm van een AOW-uitkering. Daarnaast hebben velen een aanvullend pensioen, opgebouwd tijdens het werkzame leven. Sommigen kunnen daarbij ook nog een eigen woning, een onderneming of eigen vermogen inzetten als inkomensondersteuning. De drie bovengenoemde ‘pijlers van het pensioen’ kenmerken het Nederlandse pensioenstelsel. Dat stelsel staat wereldwijd in hoog aanzien.

Ouder worden is een zegen waar we dankbaar voor mogen zijn. Tegelijk is het van groot belang om ons pensioenstelsel toekomstbestendig te maken. Dat gaat niet vanzelf. De vergrijzing, de ontgroening, de veranderende arbeidsmarkt en de lage rentestanden zorgen voor een toenemende druk op het ooit zo solide stelsel. Dat stelsel zal dan ook herzien moeten worden. Belangrijke randvoorwaarde is dat de verdeling van de voor- en nadelen eerlijk moet zijn verdeeld tussen de verschillende generaties.

Een groot deel van de oudedagsvoorziening bestaat uit uitkeringen die jarenlang belegd zijn. Dit kan gunstig uitpakken, als de pensioenfondsen floreren. Maar het kan ook leiden tot minder gunstige vooruitzichten, als de rendementen van de beleggingen tegenvallen. De overheid kan schommelingen in pensioenuitkeringen niet altijd compenseren door bijvoorbeeld de AOW-uitkering te verhogen. Wel is het een taak van de regering om de ontwikkeling van de koopkracht te monitoren, en indien nodig bij te sturen.

  • 570. Pensioendeelnemers moeten voldoende inzicht hebben in de verwachte pensioenuitkeringen. Ook de factoren die de verwachte pensioenuitkering beïnvloeden moeten zo helder mogelijk zijn. Dit komt ten goede aan het draagvlak van en het vertrouwen in het pensioenstelsel.
  • 571. Het pensioenstelsel moet beter aansluiten op schommelingen in de economie. Het is niet uit te leggen dat slechte beleggingsresultaten van tien jaar geleden, nu de oorzaak kunnen zijn van pensioenkortingen. Het moet daarom eenvoudiger worden om op basis van actuele ontwikkelingen te korten dan wel te indexeren zodat schommelingen in pensioenuitkeringen terug te leiden zijn op recente fluctuaties in de economie.
  • 572. Per jaar worden de koopkrachtplaatjes van gepensioneerden bekeken. Waar nodig dient koopkrachtreparatie plaats te vinden bij gepensioneerden met lage inkomens.
  • 573. Ouderen met een ‘klein pensioen’ verdienen extra aandacht. De afgelopen jaren zijn hun lasten opnieuw gestegen, zoals woonlasten en uitgaven voor de zorg. Ook zijn veel pensioenen niet geïndexeerd, of zelfs gekort. Een kleine schommeling in de maandelijkse inkomsten of uitgaven heeft vaak een groot effect in de portemonnee. Als de koopkracht voor hen te veel uit het lood gaat lopen, moeten ze hiervoor gecompenseerd worden.
  • 574. Keuzevrijheid moet het uitgangspunt zijn in het pensioenstelsel. Dit moet samengaan met het behouden van goede, collectieve elementen uit het huidige stelsel, zoals collectief beleggen en gezamenlijke risicodeling van levensverwachting, arbeidsongeschiktheid en langer leven. Er is ook een toenemende behoefte aan meer maatwerk voor en door de gepensioneerden zelf. Individuele pensioenpotten kunnen daarvoor een oplossing bieden. Hierdoor krijgt ieder individu weer grip op en inzicht in zijn of haar pensioenpot.
  • 575. Voor werkenden met een zwaar beroep is het niet altijd haalbaar om dat werk tot aan de pensioengerechtigde leeftijd vol te houden. Voor deze werkenden moeten passende regelingen komen. Zo kan de tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing verlengd worden, waardoor het makkelijker wordt om eerder te stoppen met werken. Ook is vroegtijdige omscholing een optie.
  • 576. Zzp’ers houden keuzevrijheid in het pensioenstelsel. Verplichte pensioenopbouw via pensioenfondsen is onwenselijk. Zzp’ers moeten de ruimte krijgen om hun oudedagsvoorziening in te vullen via bijvoorbeeld een fonds, een eigen woning of via investeringen in de eigen onderneming. Zzp’ers die wel willen intekenen op een collectieve regeling moeten daarvoor de ruimte krijgen.
  • 577. De AOW-leeftijd moet flexibeler worden. Het moet mogelijk zijn om de AOW-leeftijd drie jaar later in te laten gaan, waarbij de uitkeringen in latere jaren stijgen.
  • 578. Een bijzonder punt van aandacht is het nabestaandenpensioen. Het gaat hierbij om een kwetsbare groep mensen. De vormgeving van dit pensioen is op dit moment bijzonder complex, wat het voor nabestaanden moeilijk maakt om inzicht te krijgen in hun rechten. Het nabestaandenpensioen moet daarom beter vormgegeven worden, met in ieder geval meer bescherming voor nabestaanden en meer inzicht in de opgebouwde rechten.

Hoofdstuk 8. Binnenlandse Zaken

Nederland is al eeuwenlang een zelfstandige, soevereine natie. Daar is de SGP dankbaar voor. Dat geeft ons de mogelijkheid om als land zélf te beslissen over wat wij hier hebben opgebouwd en onderhouden. In plaats van verdere inperking van die zelfstandigheid in EU-verband, kiest de SGP voor versterking van de parlementaire democratie op nationaal, provinciaal en lokaal niveau.

Onze staatsinrichting is te typeren als een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel. De regering hoort het gesprek aan te gaan met het parlement. Dáár vindt de discussie plaats over de richting die we in willen slaan. Juist in coronatijd hebben we gezien hoe belangrijk het parlement is als plek waar beslist wordt of ingrijpende maatregelen nodig zijn of juist niet. Dáár wordt beslist hoe we de grondwettelijke vrijheden waarborgen. Gelukkig is Nederland nog steeds een van de meest stabiele democratieën in de hele wereld waar vrede, veiligheid en welvaart hand in hand gaan.

Ons staatsbestel kan tegen een stootje. Juist omdat er strenge waarborgen zijn voor de wetgeving en de verhouding tot grondrechten. De rechten en bevoegdheden van het staatshoofd, de ministers en het parlement zijn duidelijk vastgelegd in de Grondwet en andere wetten. Dat geldt ook voor de rechten en plichten die de burgers hebben, zowel tegenover de overheid als ten opzichte van elkaar. Al die welomschreven en afgewogen wetten en regels bij elkaar maken van ons land een rechtsstaat. De SGP hecht aan de grondrechten, die burgers beschermen tegen een staat die steeds verder doordringt in de privésfeer. Het is goed om blijvend waakzaam te zijn dat de wetgever niet op de stoel van de rechter gaat zitten en dat andersom de rechter zijn plaats weet en wetgeving en beleidskeuzes aan de wetgever overlaat.

Nederland is tevens een gedecentraliseerde eenheidsstaat, dat wil zeggen dat naast het Rijk ook provincies en gemeenten overheidstaken mogen en kunnen behartigen. De SGP vindt dat taken die plaatselijk of regionaal kunnen worden opgepakt, door gemeenten en provincies moeten worden uitgevoerd met zo min mogelijk voorschriften door het Rijk. Bestuurders die dicht bij de burgers staan, kunnen beter rekening houden met gerechtvaardigde wensen en terechte klachten. Bij dit decentrale bestuur hoort ook een passend financieel plaatje dat het voor gemeente- en provinciebesturen mogelijk maakt hun taken betrouwbaar en goed uit te voeren.

Voordeel van een decentrale aanpak is óók dat er in het binnenlands bestuur recht kan worden gedaan aan betekenisvolle regionale en plaatselijke verschillen. Noord-Brabant is Noord-Holland niet, en een Limburger staat echt anders in het leven dan een ‘Grunninger’ of Zeeuw. Nederland is veel en veel meer dan de Randstad. Sterker nog: de stedelijke gebieden zouden nergens zijn zonder het platteland en de steden buiten de Randstad. De diversiteit en kracht van de regio’s wordt in ‘Den Haag’ en omstreken stelselmatig onderschat. Daarmee doen we onszelf duidelijk tekort.

Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat niet alleen uit grondgebied in Europa, maar ook uit landen in de Caraïbische Zee: Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de bij Nederland horende eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De samenwerking verloopt lang niet altijd vlekkeloos, en sommige eilanden hebben moeite orde op zaken te stellen. Nederland moet de helpende hand bieden, vooral in praktische zin.

Nationale soevereiniteit en Grondwet

  • 579. Versterking van de nationale soevereiniteit is hard nodig. Nederland moet zich niet langzaam maar zeker wegcijferen voor allerlei internationale verdragen. In de Grondwet moeten daarom betere waarborgen komen tegen uitholling door onnodige Europese of internationale regelgeving. Om die reden moeten de regels worden aangescherpt voor de goedkeuring van verdragen waarin soevereiniteit wordt weggegeven.
  • 580. Ook moet in de praktijk vaker gebruik gemaakt worden van verzwaarde eisen voor goedkeuring van verdragen. Dit dient in ieder geval te gebeuren indien de afdeling advisering van de Raad van State van oordeel is dat er sprake is van afwijking van de Grondwet.
  • 581. Stilzwijgende goedkeuring van verdragen die ingezetenen binden, is ongewenst. Verdragen die afwijken van de Grondwet kunnen alleen van kracht worden als regering en parlement volgens de normale procedures eerst de Grondwet hebben gewijzigd.
  • 582. De huidige ‘zware’ procedure voor wijziging van de Grondwet is een goede en noodzakelijke waarborg tegen onvoldoende breed gedragen ingrepen in ons staatsbestel.
  • 583. De SGP is voorstander van een preambule bij de Grondwet waarin uitdrukkelijk verwezen wordt naar de christelijke waarden waar Nederland door is gestempeld.
  • 584. Al ons doen en laten is afhankelijk van Gods zegen. Dat geldt ook voor het handelen van de overheid. In dat licht bezien is het een goede zaak dat deze notie zichtbaar blijft door het behoud van de formule ‘bij de gratie Gods’ boven wetten en Koninklijke Besluiten. De christelijke eed, ambtsgebeden en de bede in de troonrede moeten in ere gehouden worden. Daarmee geeft ook de overheid blijk van zijn afhankelijkheid van God.

Regering en Parlement

  • 585. Het koningschap dat in Nederland onlosmakelijk verbonden is aan het Huis van Oranje- Nassau, heeft een duidelijke meerwaarde. Koning Willem-Alexander staat boven de partijen, zorgt voor continuïteit in het staatsbestuur en representeert met de andere Oranjes ons land in het buitenland. De SGP ziet ernaar uit dat het staatshoofd naast ceremoniële taken ook weer bij bijvoorbeeld de kabinetsformatie betrokken is.
  • 586. Beknoptere regeerakkoorden en minderheidskabinetten kunnen de positie van het parlement versterken, omdat er dan meer ruimte is voor de Tweede Kamer om het beleid te beïnvloeden. Na een kabinetscrisis moet gekeken worden of er op basis van de laatste verkiezingen ook een andere meerderheid voor een regeringscoalitie mogelijk is. Pas als blijkt dat dat niet kan, moeten vervroegde verkiezingen worden uitgeschreven.
  • 587. Tweede en Eerste Kamer hebben samen en ieder voor zich een zelfstandige positie binnen ons staatsbestel. Het politieke primaat ligt bij de Tweede Kamer. De Eerste Kamer toetst eerst en vooral of wetgeving juridisch deugdelijk is en consistent met verdragen en andere wetten en regels. Daarmee is de Senaat wat ze moet zijn: een rem op de waan van de dag en bewaker van wezenlijke grondrechten. Wijziging van de verkiezingsprocedure van de Eerste Kamer is ongewenst.
  • 588. Nadeel van (landelijke) referenda is dat ze inbreken op de vertegenwoordigende democratie die we in Nederland kennen. Daar komt bij dat een referendum zich per definitie toespitst op één bepaald onderwerp, waarmee een bredere (belangen)afweging moeilijk, zo niet onmogelijk is. In plaats van referenda ziet de SGP meer in versterking van betrokkenheid van burgers bij de politiek en de besluitvorming die past bij ons vertegenwoordigende stelsel. Burgerfora kunnen hierbij een functie krijgen om kennis en inzichten uit de samenleving mee te wegen in de besluitvorming en om betrokkenheid en enthousiasme voor de eigen leefomgeving te benutten.
  • 589. In een coalitieland als het onze waar geen enkele partij de meerderheid heeft en er dus altijd moet worden samengewerkt, past geen gekozen formateur.
  • 590. Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dient versterkt te worden door lijstverbindingen weer mogelijk te maken. Ook moet er een restzetelverdeling komen die alle partijen gelijk behandelt en niet langer grotere partijen bonuszetels geeft. Het is goed wanneer politieke partijen gestimuleerd worden om de bestaande mogelijkheden voor regionale kandidaten in de verschillende kieskringen beter te benutten. Hier is echter geen afzonderlijke regionale verdeling van ons land voor nodig.
  • 591. De SGP is voor een versterking van de rol van politieke partijen in ons parlementaire stelsel. Een afzonderlijke stem waarmee aangegeven wordt de lijst als geheel te steunen, naast de mogelijkheden voor voorkeurstemmen, is hiervoor een goede mogelijkheid. Het is belangrijk dat er duidelijke regels komen in een nieuw te vormen Wet op de politieke partijen over onder meer (digitale) campagnes, giften en subsidiëring door de overheid. Bij de financiering moet het ledenaantal van een partij zwaarder wegen dan nu het geval is. Dat helpt ook om partijen aan te sporen meer leden te krijgen en zo meer mensen bij de politiek te betrekken.
  • 592. Bij behandeling van nieuwe wetgeving moet er nóg meer aandacht worden besteed aan de haalbaarheid en de uitvoering ervan.
  • 593. Regering en parlement moeten bij wetgeving meer werk maken van constitutionele toetsing. Dat is zeker het geval als de afdeling advisering van de Raad van State aangeeft dat een wetsvoorstel niet past binnen de Grondwet.

Grondrechten voor de burger

  • 594. De algemene wet gelijke behandeling is verouderd en eenzijdig. Klassieke grondrechten verdienen een herwaardering. In de verhouding tussen grondrechten is bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst gelijkwaardig aan het gelijkheidsbeginsel, maar in de praktijk komt de vrijheid in het gedrang door de gelijkheidsdwang.
  • 595. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed, ook als dat meningen betreft die niet stroken met wat de meerderheid vindt, of godsdienstige of politieke opvattingen die verzet oproepen.
  • 596. De vrijheid van meningsuiting mag geen vrijbrief zijn om doelbewust en nodeloos te kwetsen of Gods naam te lasteren.
  • 597. De vrijheid van geweten is belangrijk. Daarom is er in ons land altijd ruimte geweest voor gewetensbezwaren, of dat nu was tegen de dienstplicht of verplichte verzekering en vaccinatie. Die vrijheid om naar eigen geweten te handelen moet voluit blijven bestaan. In dat licht bezien dient de discriminatie van trouwambtenaren vanwege hun levensbeschouwelijke visie op het huwelijk ongedaan te worden gemaakt.
  • 598. Het gelijkheidsbeginsel is onder meer zichtbaar in de gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs. De SGP is voorstander van meer ruimte voor alle scholen om hun eigen beleid te voeren rond bijvoorbeeld benoeming van personeel op scholen en de toelating van leerlingen.
  • 599. Fiscale wetgeving dient niet individueel gericht te zijn, maar oog te hebben voor de kosten die huishoudens maken. Daarom moeten de inkomens van huishoudens met één en twee kostwinners gelijk behandeld worden. Het inkomen dat een huishouden nodig heeft om in de eerste levensbehoeften te voorzien (voedsel, kleding, onderdak) moet bij de belastingheffing worden ontzien.
  • 600. Ongeboren kinderen zijn niet minder mens dan zij die al wél geboren zijn. De Grondwet moet daarom – net als dat in internationale verdragen het geval is– het recht op leven erkennen. Dat dient ook te gelden voor ongeboren kinderen.
  • 601. Kerk en staat zijn gescheiden. De vrijheid van kerken om zich naar eigen overtuiging te organiseren is een groot goed. Daar moet de overheid zich niet mee bemoeien. Dat is uiteraard anders als er financieel of anderszins banden zijn met régimes of groepen die geweld verheerlijken, haat zaaien of de rechtsorde willen ondermijnen.
  • 602. Begraven als respectvolle wijze van omgang met overleden personen heeft oude papieren en het getuigt van de hoop op het eeuwige leven. De SGP ziet dan ook geen ruimte voor uitbreiding van de vormen van lijkbezorging voor resomeren en andere vormen van (chemische) vernietiging.

Bescherming privéleven van burgers

  • 603. Bescherming van ieders privacy is een groot goed. Inbreuken daarop zijn alleen gerechtvaardigd als dit in het belang is van de veiligheid van personen of de staat in noodsituaties.
  • 604. De privacywetgeving is doorgeslagen wanneer ook kleine bedrijven, scholen en andere organisaties opgezadeld worden met heel veel administratieve rompslomp. Nederland dient de mogelijkheden voor afwijking van de Europese regels ten behoeve van kleinere instellingen zoveel mogelijk te benutten. Het zou goed zijn als de regelgeving op dit punt evenwichtiger wordt. Met name de regels uit ‘Brussel’ behoeven herziening.
  • 605. Kerken zijn belangrijk in onze samenleving, zoals dat ook blijkt in de zorg rond corona. Bij de uitwerking van privacyregelgeving moet er meer ruimte komen voor kerken om gegevens uit te wisselen ten behoeve van hulp of bezoek aan eenzame of oudere mensen.
  • 606. Mensen moeten zich veel meer bewust worden van de gevaren van het publiceren en opslaan van persoonsgegevens. Aandacht hiervoor in opvoeding en onderwijs (mediawijsheid) verdient ondersteuning.
  • 607. Er moet strenge wetgeving komen om burgers te beschermen tegen digitale afpersing, het publiceren van seksuele beelden en vergelijkbare inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. Hierbij dient gekozen te worden voor regels die gelden ongeacht de manier waarop het gebeurt.
  • 608. In de strijd tegen aanslagen en terrorisme kan het nodig zijn om incidenteel inbreuk te maken op de privacy. In dat geval gaat de nationale veiligheid en die van burgers voor. De mogelijkheid van toegang tot de rechter tegen inbreuken op het privéleven is hierbij te allen tijde nodig.
  • 609. De overheid moet er nauwgezet op toezien dat de privacy van burgers wordt gewaarborgd en persoonlijke gegevens alleen worden bewaard zolang dat nodig is. De beveiliging van systemen voor het beheer van persoonsgegevens dient onafhankelijk en kritisch getoetst te worden.
  • 610. Burgers moeten zelf kunnen bekijken welke persoonlijke gegevens de overheid of overheidsinstanties hebben geregistreerd.
  • 611. Het moet mogelijk zijn voor providers om internetfiltering toe te passen wanneer burgers daar zelf voor kiezen.
  • 612. Er moet een laagdrempelige voorziening komen waar burgers terecht kunnen voor het beëindigen van internetcriminaliteit en internetpesten.
  • 613. De burger moet mogelijkheden behouden voor keuzevrijheid in de vorm van betalingsverkeer of in contacten met de overheid.
  • 614. Het maken van filmpjes over optreden door politie en hulpverleners om ze openbaar te maken moet worden tegengegaan. Ook deze mensen hebben recht op hun privacy.

Zondagsrust als oase

  • 615. De rustdag is al bij de schepping aan ons gegeven door God. Het is een dag die in het bijzonder bedoeld is voor het samenkomen in de kerken om Hem de eer te geven en de opstanding van Jezus Christus te gedenken. De rustdag markeert ook een door God gegeven ritme in de tijd dat heilzaam is voor mens en samenleving. Het welzijn van de schepping is fundamenteel verbonden met het onderhouden van de rustdag. Het is een opdracht die mens, dier en natuur ten goede komt. De positie van de rustdag verdient daarom versterking in de Zondagswet en andere wetgeving.
  • 616. Gemeenten die de zondagsrust willen beschermen moeten hiervoor de mogelijkheid hebben. De wettelijke mogelijkheden hiervoor zijn het waard te behouden en te versterken.
  • 617. Voor iedere Nederlander is het goed om een vrije zondag te hebben om op adem te komen. Dat geldt zeker ook ondernemers en werknemers in winkels. Koopzondagen zijn daarom niet gewenst. Zij schaden economie en samenleving op langere termijn. Daarom is het goed om winkels op zondag gesloten te houden vanwege het belang van werknemers, winkeliers en het sociale en kerkelijke leven. Ook het milieu en de leefbaarheid van binnensteden varen er wel bij.
  • 618. Zolang koopzondagen nog mogelijk zijn, moet er in ieder geval ruimte blijven voor winkeliers die hun winkel op zondag om welke reden ook gesloten willen houden. Er moet een wettelijk verbod komen op discriminatie van deze winkeliers door onder meer verhuurders van winkelcentra of eigenaren van winkels. Het moet verboden worden dat zij door regels of in de praktijk door boetes op te leggen gedwongen worden om op zondag open zijn. Zo’n verbod moet gelden voor bestaande en voor nieuwe contracten. Ook gemeenten moeten kunnen optreden tegen zulke gedwongen winkelopenstelling op zondag.
  • 619. De Arbeidstijdenwet moet zondagswerk alleen toestaan indien dit gaat om noodzakelijke arbeid, zoals de politie en de gezondheidszorg. Werknemers mogen op geen enkele manier gedwongen worden op zondag te werken. Ook discriminatie bij sollicitaties moet worden tegengegaan. Dit vraagt om actief toezicht door de Inspectie SZW en andere organisaties.
  • 620. Vrachtverkeer op zondag en nationale feestdagen moet, net als in diverse andere Europese landen het geval is, worden verboden. Dit is ook van belang vanwege bescherming van de vrije rijders (zzp’ers).

Fatsoenlijk bestuur

  • 621. Politici en bestuurders vervullen een publieke functie. Van hen mag dan ook verwacht worden dat ze integer zijn. Dat is natuurlijk vooral een kwestie van innerlijke overtuiging. Daarom zijn ook duidelijke regels nodig en bijvoorbeeld burgemeesters die kritisch kijken naar eventuele belangenverstrengeling bij raadsleden of wethouders. Datzelfde geldt natuurlijk ook voor andere bestuurslagen, zoals provincies en waterschappen.
  • 622. De salarissen van degenen die betaald worden uit de publieke middelen mogen niet exorbitant hoog zijn. Inhuur van externen om hetzelfde werk te doen voor een veel hoger tarief moet worden ontmoedigd.
  • 623. Politieke partijen moeten transparant zijn over de herkomst van grotere giften boven de wettelijke grens.
  • 624. Bestuurders, politici en hulpverleners moeten hun werk vrij en veilig kunnen doen. Bedreigingen aan hun adres moeten dan ook zwaar worden bestraft.
  • 625. Het Rijk moet gemeenten bijspringen waar de drugsmaffia of andere onderwereldfiguren greep proberen te krijgen op politiek en bestuur. Als dat lastig is omdat gemeenten gegevens niet goed kunnen delen, moeten de belemmeringen worden weggenomen.
  • 626. Burgers of bedrijven die niet-integer gedrag ‘uitlokken’ moeten zwaar worden gestraft.

Versterking decentrale besturen

  • 627. Gemeenten zijn onmisbaar in ons staatsbestel. Er zijn de afgelopen jaren veel nieuwe taken aan hen toebedeeld door het Rijk. Uitgangspunt moet zijn dat er in de komende jaren vooral (financiële) ruimte is om deze taken goed op te pakken, zonder dat er allerlei nieuwe taken bij de gemeenten terecht komen.
  • 628. Nieuwe taken die door het Rijk aan de gemeenten opgelegd worden, dienen van voldoende budget te worden voorzien als er geen herprioritering van taken plaatsvindt.
  • 629. Het is zeker in tijden van economische neergang belangrijk dat gemeentebesturen bij het uitvoeren van hun begroting niet elke keer geconfronteerd worden met nieuwe tussentijdse bezuinigingen waarmee ze geen rekening kunnen houden. In dergelijke gevallen moet er een mogelijkheid bestaan om tijdelijk te werken met een niet-sluitende begroting, onder de voorwaarde dat hun begroting structureel wel op orde is.
  • 630. Door het grotere takenpakket van de gemeenten, is er meer druk komen te liggen op de raadsleden, die in negen van de tien gevallen ook nog andere (beroepsmatige) bezigheden hebben. Versterking van hun professionaliteit, en daarmee de lokale democratie, is dan ook nodig.
  • 631. Initiatieven om burgers meer betrokkenheid te geven bij hun eigen buurt of wijk zijn belangrijk om de eigen verantwoordelijkheid van burgers te versterken. Gemeenten moeten daar ruimte voor bieden.
  • 632. De benoemde burgemeester is waarborg voor zijn onafhankelijkheid. De SGP is daarom tegen verkiezing van burgemeesters. De betrokkenheid van gemeenteraden moet behouden blijven.
  • 633. De gemeente is de bestuurslaag die het dichtst bij de burgers staat. Dat moet vooral zo blijven. Om die reden is de SGP in principe alleen voor gemeentelijke herindelingen als dat vrijwillig gebeurt. Samenvoeging tegen de wil van de betrokken gemeente(n) wordt alleen overwogen als er sprake is van structurele (financiële) problemen die niet op een andere manier op te lossen zijn.
  • 634. Bij de uitvoering van landelijke wetgeving houden gemeenten zoveel mogelijk eigen beleidsvrijheid. Dat geldt eens te meer als het gaat om sectoren die ellende of misdaad aantrekken, zoals gokhallen en prostitutie. Gemeenten moeten de vrijheid hebben om hiertegen op te treden, of dit soort sectoren niet toe te staan op hun grondgebied. Dat geldt eveneens voor ongewenste reclames als die voor datingsites of kansspelen.
  • 635. De omvang van het takenpakket van gemeenten kan verschillen. Belangrijk is dat gemeenten zelf meer te zeggen krijgen over hun inkomsten, inclusief meer ruimte voor gemeentebelastingen. Dat mag echter niet betekenen dat de totale lastendruk (rijk, provincie én gemeenten) van burgers en bedrijven hoger wordt. De SGP dringt aan op onderzoek naar mogelijkheden om het belastinggebied van gemeenten (en provincies) aanzienlijk te vergroten, waarbij de rijksoverheid gelijktijdig en evenredig de belasting op arbeid en de lasten voor bedrijven verlaagt. Een doel hiervan is dat de zelfstandigheid van gemeenten en andere medeoverheden wordt vergroot.
  • 636. Bij de verdeling van het geld uit het Gemeentefonds, dient er meer oog te zijn voor de belangen van landelijke gebieden. Dat geldt zeker voor gemeenten die te kampen hebben met een daling van het aantal inwoners. Het is ongewenst wanneer bij de verdeling van het geld het aantal echtscheidingen of het aantal niet-westerse allochtonen onbeperkt meetelt voor meer budget. Dat stimuleert bepaald geen beleid ter preventie van echtscheidingen en miskent schaalvoordelen bij integratiebeleid. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van algemene uitkeringen. Het aantal specifieke uitkeringen gaat daardoor omlaag.
  • 637. Samenwerking tussen gemeenten is bij een aantal taken gewenst. Er moet in de wet meer aandacht komen voor vergroting van de invloed en zeggenschap van gemeenteraden bij bijvoorbeeld de veiligheidsregio’s en andere gemeenschappelijke regelingen.
  • 638. De tarieven voor begraven zijn in de afgelopen tijd fors toegenomen. Dit maakt begraven voor veel mensen erg duur, soms zelfs onbetaalbaar. Het Rijk dient te stimuleren dat gemeenten de begraafplaatsen meer gaan zien als een noodzakelijke maatschappelijke voorziening, en niet meer als een voorziening die zichzelf moet zien te bedruipen door de kosten te verhalen op de nabestaanden. Er dient daarom ook meer inzicht te komen in de opbouw van de tarieven.
  • 639. Gemeenten krijgen meer mogelijkheden voor toezicht in het buitengebied (door onder meer boa’s). Dat vraagt om afstemming van de regels die gelden rond wapengebruik en toezicht om de productie van drugs en het dumpen van afval tegen te gaan.
  • 640. Gemeenten verdienen steun bij de verbetering van het onderliggende wegennet, dit om de landelijke maatregelen ter verhoging van de verkeersveiligheid te versterken.
  • 641. De provincies zijn de oorspronkelijke dragers van de Nederlandse soevereiniteit en hebben vanouds een centrale plaats in ons staatsbestel. Hun taken op onder meer het gebied van ruimtelijke ordening in infrastructuur verdienen versterking (zie Hoofdstuk 10. Infrastructuur en Waterstaat).
  • 642. De waterschappen zijn de oudste gekozen bestuursorganen in ons land en hebben een belangrijke plaats in de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Dit functionele bestuur voor deze kerntaak van de overheid moet behouden blijven (zie Hoofdstuk 10. Infrastructuur en Waterstaat).

Orde binnen het Koninkrijk

  • 643. Binnen het Koninkrijk staat een zo groot mogelijke zelfstandigheid van de verschillende landen voorop. Steun uit Nederland dient meer uit praktische dan uit financiële hulp te bestaan.
  • 644. Bij de besteding van de noodhulp na de verwoestingen die orkaan Irma aanrichtte, moet er goed op worden gelet of het geld inderdaad ten goede komt aan de bevolking en de opbouw van de samenleving.
  • 645. Een goede regeling voor geschillen tussen de landen binnen het Koninkrijk is absoluut noodzakelijk. Daarbij is betrokkenheid vanuit de verschillende landen onontbeerlijk omdat het land Nederland zelf ook belanghebbende is. De regering mag alleen afwijken van adviezen van de Raad van State over Koninkrijksgeschillen als daar goed gemotiveerde zeer zwaarwegende redenen voor zijn.
  • 646. Nederland moet niet schromen om in te grijpen als op (een van de) eilanden sprake is van slecht functionerend bestuur. Het aanstellen van een regeringscommissaris die gezaghebbend kan optreden, zoals op Sint-Eustatius is gebeurd, is in dergelijke gevallen aan te bevelen.
  • 647. Nederland draagt, samen met de andere landen, zorg voor bestrijding van mensen- en drugshandel en andere ondermijnende criminaliteit. Daarvoor is steun uit Nederland nodig. Voor de bestrijding van illegale migratie uit onder meer Venezuela geldt hetzelfde. Nederland blijft daarom investeren in versterking van de Kustwacht.
  • 648. In de strijd tegen criminaliteit is het belangrijk dat de landen zoveel mogelijk gelijke regels kennen om ondermijning van het gezag en het bestuur tegen te gaan. Gebeurt dat niet, dan trekt de zwakste schakel binnen het Koninkrijk de criminaliteit aan.
  • 649. Nederland moet aandringen op versterking van de controle op drugs op de vliegvelden en in de zeehavens van de landen van het Koninkrijk.
  • 650. De financiële positie van de meeste Caribische landen binnen het Koninkrijk en op de BES- eilanden is zorgelijk. Nederland moet niet schromen stevig in te grijpen om de begrotingsdiscipline op orde te krijgen.
  • 651. De situatie in de Point Blanche-gevangenis op Sint-Maarten is mensonterend en onveilig. Als deze situatie niet spoedig verandert, moet er door de Koninkrijksregering ingegrepen worden.
  • 652. De BES-eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba moeten ruimte krijgen voor eigen ethische keuzes, bijvoorbeeld op het terrein van de bescherming van het leven of huwelijk en gezin.
  • 653. De SGP vindt het belangrijk dat er ook op de eilanden bij de aanpak van (jeugd)problemen goed wordt samengewerkt met de plaatselijke kerken. Ondersteuning van gezinnen en samenwerking met de kerken in de strijd tegen armoede is belangrijk.
  • 654. De ministeries hebben bij de uitoefening van hun bevoegdheden bijzonder oog voor de specifieke situatie op de BES-eilanden op het terrein van onder meer justitie, onderwijs en milieu.

Hoofdstuk 9. Energie en klimaat

Rentmeesterschap

Nadat God Zijn scheppingswerk had voltooid, lees je in de Bijbel heel mooi dat Hij aan de mens, de kroon op de schepping, de opdracht gaf om de aarde te ‘bouwen’ en te ‘bewaren’. Díe tweeslag maakt enerzijds ruimte om de aarde ‘in cultuur te brengen’ en te ontwikkelen, maar roept tevens op om de schepping te beheren zoals een rentmeester dat doet met het landgoed dat hem is toevertrouwd. Die doet wat zijn hand vindt om te doen, maar kijkt ook verder om zo de aan hem toevertrouwde landerijen over te kunnen dragen aan de kinderen, of aan de eigenaar als die terugkomt. Dat is beheren, niet exploiteren (het thema klimaatadaptatie als ordenend dan wel inspirerend principe voor ruimtelijke keuzes komt terug in paragraaf Water in Hoofdstuk 10. Infrastructuur en Waterstaat en in paragraaf Ruimte in Hoofdstuk 12. Wonen).

Na de zondeval kwam alles in een totaal ander licht te staan. Beheren ontaardde in exploiteren. De kwalijke gevolgen daarvan merken we tot op vandaag de dag. Niemand kan ontkennen dat ‘het klimaat’ hoog op de politieke agenda staat, wereldwijd, dus ook in Nederland. Dit thema staat niet op zichzelf. Het is slechts één onderdeel van een veel bredere discussie die raakt aan onze economische ordening, de toekomst van de landbouw, het behoud van natuur en landschap, hoe we wonen, technologische ontwikkelingen, inkomenspolitiek, energiegebruik en de afhankelijkheid van andere landen. Kortom, gaat over onze hele manier van leven en denken.

Uiterst complex dus, waarbij ook onder deskundigen verschillen van mening zijn over de oorzaken van de problemen, hoe erg het is en over mogelijke oplossingen en de tijd die we hebben om die dichterbij te brengen. Alleen al daarom leent dit thema zich niet voor makkelijke kreten, gevaarlijke eenzijdigheid en extreem alarmisme.

Feit is dat onze huidige manier van leven een enorme aanslag pleegt op de leefomgeving en natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen, zowel hier als elders. Het negeren daarvan is niet alleen onverstandig, maar ook onverantwoord. Voorzichtigheid, al was het maar uit voorzorg, is daarom geboden. Of alle analyses en voorspellingen nu kloppen of niet, het is gewoon goed om geen energie te verspillen, zo weinig mogelijk afval achter te laten en gebruik te maken van duurzame producten. Dat is in lijn met wat de Bijbel zegt over ieders taak jegens het geschapene. De SGP ziet de overheid daarbij als mederentmeester, die de roeping heeft om de ongebondenheid van de mens te beteugelen, door vervuiling te begrenzen via wetgeving en door milieuonvriendelijke activiteiten te belasten en milieuvriendelijke activiteiten te belonen.

Diezelfde Bijbel leert ons evenzéér dat de mens bescheiden dient te zijn. Niet alleen in de zin dat hebzucht schadelijk is, maar ook als het gaat om de mogelijkheden om de aarde naar onze hand te zetten. Onze kennis is beperkt en de toekomst niet te overzien. Werkelijkheidszin is daarom op z’n plaats. Als we ons laten leiden door de gedachte dat wíj koste wat kost ‘de aarde moeten redden’, overschatten we onszelf. Het klimaat is niet maakbaar. We moeten onze verantwoordelijkheid nemen, maar wel in de wetenschap dat niet wij alles in de hand hebben en dat we het in goed vertrouwen kunnen overlaten aan de Schepper én Onderhouder van hemel en aarde.

Naar een duurzame, betrouwbare en betaalbare

Nederland verbruikt veel energie. We importeren fossiele brandstoffen en grondstoffen uit de hele wereld en verstoken dat hier of maken er producten van. Het verbruik van zoveel fossiele brandstoffen en grondstoffen heeft een schaduwkant: de negatieve gevolgen voor de leefomgeving, dichtbij én ver weg. Die import is ook duur en maakt ons afhankelijk van het buitenland, inclusief twijfelachtige régimes en instabiele regio’s. Die euro’s geven we liever uit aan bijvoorbeeld Hollandse installateurs van zonnepanelen en besparingstechnieken.

Verduurzaming van de energievoorziening begint bij besparen. Richting 2050 streeft de SGP daarom naar een derde minder energiegebruik dan nu. De resterende energiebehoefte moet zo veel mogelijk duurzaam geproduceerd worden. Een groot deel kunnen we dan in Nederland zelf opwekken. Dankzij technologische ontwikkeling kan daarbij gebruik worden gemaakt van innovatieve technieken en energiebronnen, zodat een bredere energiemix ontstaat dan nu het geval is. Voor een kleiner deel is import van stroom en duurzaam geproduceerd gas nodig uit landen waar de mogelijkheden voor renderende duurzame productie van energie groter zijn.

Randvoorwaarden

De SGP wil een nuchter en consistent energie- en klimaatbeleid. Dat begint met iets wat heel normaal is, of zou moeten zijn: energiebesparing. En natuurlijk is er meer te doen. Investeren in innovatie bijvoorbeeld, wat dat betreft zit Nederland vol met vernieuwende ondernemers en ondernemende vernieuwers. Die moeten niet tegengehouden worden door gedateerde regelgeving. Wat ook belangrijk is: bedrijven en regio’s het vertrouwen en de ruimte geven om de energietransitie op basis van heldere en afrekenbare doelen op een eigen manier vorm te geven.

Zoals gezegd: hoe minder fossiele brandstoffen we gebruiken, des te beter. De afbouw ervan kost geld, maar levert ook miljarden op die dan niet meer naar oliesjeiks en gasbaronnen vloeien. Maar de omschakeling naar betere energiebronnen moet wel haalbaar en betaalbaar zijn. En het mag niet zo zijn dat mensen omdat het windstil is plotseling in de kou en/of het donker zitten, dus: je moet wel altijd op voldoende energie-aanvoer kunnen rekenen.

Klimaatakkoord en Klimaatwet

Het Klimaatakkoord is een basis om verder te werken aan de noodzakelijke verduurzaming van de energievoorziening. Het huidige wettelijk vastgelegde streefdoel van 49% CO2-reductie in 2030 lijkt echter niet haalbaar te zijn dan wel alleen haalbaar tegen hoge kosten. Dat doel moet daarom geen wet van Meden en Perzen worden. Deze reductie moet zeker niet worden opgevoerd naar 55%. Dat leidt tot ongewenste noodgrepen en ondermijnt het maatschappelijk draagvlak.

De SGP wil de gedetailleerde korte- en langetermijndoelen uit de Klimaatwet schrappen. Die horen in een beleidsnota. Het energie- en klimaatbeleid moet bepaald en zo nodig bijgesteld worden in het parlement en níet in de rechtszaal. Wie denkt: grote stappen, snel thuis, vergist zich. Daarvoor is de verduurzaming van de energievoorziening te complex. Zo kun je met het verstoken van gekapt en geïmporteerd hout in energiecentrales snel en goedkoop doelen halen, maar echt duurzaam is dat niet. Wie industriële bedrijven wegjaagt en meer producten importeert, is per saldo evenmin duurzaam bezig. Zo’n kanttekening past ook bij zonnepanelen die na twintig jaar trouwe dienst niet recyclebaar zijn en als afval weg moeten. Zorgvuldigheid gaat boven snelheid.

Europese Green Deal

Ook ‘Brussel’ moet geen dwingende, algemene doelen opleggen. Het is goed dat binnen de EU de handen in elkaar worden geslagen om bijvoorbeeld meer kabels en buizen tussen lidstaten aan te leggen om te zorgen voor een betrouwbare en duurzame energievoorziening. Ook een goed werkend systeem voor CO2-emissiehandel – met hogere prijzen dan nu – is iets wat juist gezamenlijk moet worden geregeld. Dat geldt ook voor eisen aan de energiezuinigheid van auto’s en apparatuur. Maar het gaat mis als ‘Brussel’ alle landen vastpint op onrealistische en gedetailleerde doelstellingen voor de reductie van CO2-emissie. Dat doet geen recht aan het feit dat de lidstaten heel verschillend zijn en een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het ondermijnt ook het draagvlak voor en vertrouwen in de energietransitie.

Subsidies voor duurzame energieproductie en nationale heffingen voor industrie en energiebedrijven doorkruisen het functioneren van het Europese CO2-emissiehandelssysteem. De SGP vindt het belangrijk dat een goed werkend emissiehandelssysteem ten behoeve van een zo duurzaam mogelijke energievoorziening in 2050 voorop blijft staan, zodat een gelijk Europees speelveld zoveel mogelijk geborgd blijft en bedrijven de kans krijgen om de transitie op een kosteneffectieve wijze vorm te geven.

Energierechtvaardigheid

De energietransitie is niet alleen iets voor techneuten en bestuurders. De omschakeling heeft enorme invloed op de hele samenleving. Dat betekent dat de overheid verder moet kijken dan de techniek. Als mensen die weinig te besteden hebben de energierekening steeds verder zien oplopen, terwijl ze niet het geld hebben om veel te investeren in besparende isolatie, zonnepanelen en zuinige auto’s gaat er iets grondig mis. Als open landelijke gebieden worden ‘gevuld’ met windparken en zonneweiden om de steden aan hun energie te helpen, roept dat terecht weerstand op. Mensen verliezen vertrouwen. De SGP pleit daarom voor energierechtvaardigheid: een faire verdeling van lusten en lasten. Dat is goed voor het voor de langere termijn noodzakelijke draagvlak.

Betrouwbaar systeem

Omdat we thuis, onderweg en in de fabriek steeds afhankelijker worden van elektriciteit in plaats van aardgas, is er ook steeds meer vraag naar stroom. Er zijn scenario’s waaruit blijkt dat we in 2050 het dubbele nodig hebben van wat we nu verbruiken. Dat zou een verzevenvoudiging van de huidige duurzame stroomproductie kunnen betekenen! De grote vraag is of dat haalbaar is met vooral weersafhankelijke windmolens en zonnepanelen. Om de energie-aanvoer betrouwbaar en betaalbaar te houden zal er dus ook ingezet moeten worden op andere mogelijkheden.

  • 655. Aan de verschillende klimaattafels zijn afspraken gemaakt. Er is onvoldoende aandacht geweest voor het totale energiesysteem. Wat is er nodig om ook tijdens een windstille, bewolkte en ijskoude week voldoende stroom te hebben? De SGP wil stresstesten en een integrale analyse van het totale energiesysteem zoals dat er richting 2050 uit zou kunnen zien.
  • 656. Infrastructuur is de halsslagader van de energievoorziening en bepaalt de mogelijkheden voor verduurzaming. Er moet een Meerjarenprogramma Infrastructuur Klimaat en Energie komen, in samenwerking met netbeheerders en bedrijfsleven, met een wettelijke borging.
  • 657. Er zijn financiële prikkels nodig om vraag en aanbod van stroom op elkaar af te stemmen, opslag te stimuleren en pieken te vermijden. De dubbele energiebelasting bij opslag moet afgeschaft worden.
  • 658. In kostprijsvergelijkingen en subsidieregelingen moet meer rekening gehouden worden met de relatief hoge systeemkosten van windparken en zonnepanelen vanwege de fluctuerende stroomproductie. Deze systeemkosten worden nu niet opgebracht door de producenten, maar door de netbeheerders. Constante stroombronnen verdienen zo nodig een subsidievoordeel boven fluctuerende stroombronnen dan wel een capaciteitsvergoeding.
  • 659. Inpassing van lokale duurzame energieprojecten in het net kan lastig zijn, omdat de infrastructuur er (nog) niet op aangepast is. Het is van belang dat ingezet wordt op combinaties van wind en zon, zodat het net efficiënter benut wordt, en op combinaties met energieopslag. Er zijn ‘verkeersregels’ nodig om ervoor te zorgen dat zonneweiden tijdelijk afgeschakeld worden als de druk op het net te hoog wordt.
  • 660. Elektrificatie van productieprocessen of gebouwverwarming in combinatie met een duurzaam energieproject moet een financieel voordeel krijgen ten opzichte van eigenstandige energieprojecten.
  • 661. Als het stroomaanbod piekt, kunnen industrie en glastuinbouw stroom gebruiken in plaats van aardgas (power-to-heat). De ongunstige tariefstelling voor netgebruik moet dan wel aangepast worden.
  • 662. Het Rijk moet meer investeren in de ontwikkeling van opslag- en conversietechnieken voor omzetting van stroom in gas en warmte.
  • 663. Waterstof is op langere termijn waarschijnlijk vooral beschikbaar voor hoge temperatuur industrie, zwaar transport, oude, slecht te isoleren stadswijken, en om pieken en dalen in de stroomproductie op te vangen. De overheid moet proefprojecten met onder meer elektrolyse en een waterstofmolen steunen en mee investeren in waterstofinfrastructuur voor de industrie.
  • 664. Zonder innovatie gaan we het niet redden. De overheid moet meer inzetten op innovatieve prijsvragen en aanbestedingen.
  • 665. Aardgas blijft voorlopig een belangrijke brandstof en is relatief schoon. Nu de gaswinning in Groningen afgebouwd wordt, moet de winning uit de kleine gasvelden ondersteund worden. Natuurlijk zonder nieuwe aardbevingsrisico’s te creëren.
Meer duurzame energie, minder fossiel

De SGP wil meer inzet op (innovatieve) energiebronnen met een voorspelbare productie. Dat geldt uitdrukkelijk niet voor het voor natuur en milieu schadelijke, grootschalige verstoken van gekapt hout voor energieproductie.

  • 666. Het Rijk moet meer geld uittrekken voor de ontwikkeling en opschaling van alternatieve energiebronnen, zoals aquathermie, geothermie, getijdenenergie en ‘superkritieke’ vergassing van biomassarestromen.
  • 667. Stroomopwekking uit de zoet-zout gradiënt in oppervlaktewater kan in Nederland tot 15% van de stroomvraag leveren. Bovendien kan met een installatie in de afsluitdijk het IJsselmeer als buffer gebruikt worden om bij te springen als zon en wind het laten afweten. Er worden snel middelen beschikbaar gesteld voor een grotere proefinstallatie.
  • 668. De SGP is voor verlenging van de levensduur van de kerncentrale in Borsele en staat open voor een nieuwe inherent veilige kerncentrale. Hoewel kernenergie nadelen heeft, zoals radioactief afval en opwarming van het oppervlaktewater, is het grote voordeel dat het CO2- vrije én voorspelbare stroomproductie oplevert. Dat moet fair afgewogen worden tegen het ruimtebeslag en de hoge systeemkosten van windparken. De vrijkomende restwarmte van een kerncentrale wordt zo effectief mogelijk benut. Voor bewoners in de omgeving van een kerncentrale moeten voordelen zijn, zoals goedkopere stroom of warmte.
  • 669. De overheid moet investeren in onderzoek naar gebruik van thorium en toewerken naar een demonstratiecentrale in bijvoorbeeld Zeeland.
  • 670. Nederland wil in 2030 alle kolencentrales verbieden. Dat kan negatieve gevolgen hebben voor de leveringszekerheid. Voorop moet blijven staan dat de energievoorziening voldoende betrouwbaar blijft. Zo nodig moet het beleid aangepast worden.
  • 671. CO2-afvang en opslag is een relatief goedkope manier om CO2-doelen te halen. De afhankelijkheid van import van fossiele brandstoffen blijft echter. Het is daarom een tijdelijke oplossing. Niet meer, niet minder.
  • 672. De SGP is tegen grootschalige houtkap en bijbehorende import voor energiecentrales, ook niet onder druk van nationale duurzaamheidsambities. Voor zover biomassa nodig is voor energieproductie, dan moet ingezet worden op biomassa uit reststromen en op raffinage van biomassa, waarbij hoogwaardige toepassingen voorrang hebben op laagwaardige.
  • 673. Geïmporteerde biomassa dient aan strikte duurzaamheidseisen te voldoen en van Europese oorsprong te zijn. Door middel van Europese afspraken kan het duurzame karakter van de biomassa immers geborgd worden.
  • 674. De aanleg van zonnepanelen op daken en in bermen in plaats van op weilanden en akkers moet gestimuleerd worden. Bijvoorbeeld door collectieve aanvragen aanspraak te laten maken op SDE++, zodat niet alleen grote bedrijven en projectontwikkelaars er met de subsidie vandoor gaan. Bij de toekenning van SDE++-subsidie moet rekening gehouden worden met de zonneladder. Op daken is nog genoeg ruimte voor zonnepanelen, terwijl zonneweiden ten koste gaan van vruchtbare landbouwgrond.
  • 675. Voor zonneweiden gaat de gedragscode zon op land gelden, zodat zonneweiden alleen onder voorwaarden mogelijk zijn. Goede landschappelijke inpassing is een vereiste.
  • 676. De ruimtelijke inpassing van duurzame energieproductie is geen sinecure en verdient meer aandacht. Bij het opstellen en uitwerken van de Regionale Energie Strategieën moet voorkomen worden dat projecten en bijbehorende horizonvervuiling zonder afstemming aan de rand van de regio’s gepositioneerd worden. Voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing zijn landelijke afspraken nodig.
  • 677. De ontwikkeling en implementatie van opslag van zonne-energie op een niet-chemische wijze moet worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door middel van (innovatie)subsidie.
  • 678. Recycling van zonnepanelen verdient veel meer aandacht. De groei van de vraag naar schaarse metalen voor de energietransitie overstijgt de groei van de winning, een achilleshiel voor een goede transitie. Hier moeten in Europees verband afspraken over gemaakt worden. Via regelgeving moet de recycling van zonnepanelen gestimuleerd worden.
  • 679. Meer onderzoek is nodig naar de effecten van windparken op zee voor het onderwatermilieu.
  • 680. De gaswinning in Groningen wordt snel afgebouwd. De aardbevingsrisico’s zullen voorlopig blijven. Het mag niet zo zijn dat we Groningers nu aan hun lot overlaten: het Rijk moet zorgen dat de bestuurlijke chaos rond schadeafhandeling en versterking van gebouwen aangepakt wordt. Bewoners zijn te vaak het kind van de rekening. Dat schaadt het vertrouwen in de rijksoverheid.
Energiebesparing en duurzame verwarming

Hoe je huizen en gebouwen ook wil verwarmen, altijd is energiebesparing nodig. Werk maken van haalbare isolatie bij bestaande, particuliere woningen (inclusief die van particuliere verhuurders) verdient daarom meer prioriteit. Die energiebesparing verdient zich ook terug. Overal hoor je de kreet ‘van het gas af’. De SGP wil niet doordraven over de rug van burgers en stelt graag het doel voorop: 20% minder aardgasgebruik in 2030.

  • 681. De energievraag moet en kan omlaag door isolatie en door warmteterugwinning uit ventilatielucht en warm water. Er dient meer budget te komen voor investeringsregelingen en voor goedkope leningen. Ook kan gekozen worden voor minder BTW en meer investeringsaftrek.
  • 682. Gebouwgebonden financiering is een harde randvoorwaarde om grote investeringen door woningeigenaren in het verduurzamen van hun huis haalbaar te maken.
  • 683. We kunnen leren van landen als Engeland en Frankrijk, waar bijvoorbeeld een verplichting geldt voor energiebedrijven om te investeren in energiebesparende maatregelen.
  • 684. Rijk en gemeenten dienen samen in te zetten op grootschalige isolatieprogramma’s om de kostprijs voor het isoleren van een gebouw naar beneden te brengen.
  • 685. Voor woningtypes waar dat goed mogelijk is, moet energieneutraliteit de norm zijn.
  • 686. De meerjarenafspraken over energie met het bedrijfsleven lopen af, terwijl de nieuwe CO2- heffing voor een groot deel van deze bedrijven niet geldt. Er moeten bovenwettelijke afspraken met deze bedrijven komen in ruil voor een korting op de energiebelasting.
  • 687. De gasprijs gaat op en neer. Dat maakt het opstellen van een goede businesscase voor aanpassing van de warmtevoorziening lastig. We willen kijken naar een flexibele gasbelasting die omhoog gaat als de gasprijs sterk daalt, en andersom.
  • 688. Gas, maar dan in de vorm van groen gas, waterstof en/of synthetisch gas, zal een significante rol blijven spelen in de toekomstige energievoorziening, zeker in het landelijk gebied. Netbeheerders moeten ruimte krijgen voor experimenten met alternatieve gassen. Wat betreft het gasnet geldt: geen oude schoenen weggooien voor er nieuwe zijn. De verplichting voor netbeheerders om niet gebruikte infrastructuur op te ruimen moet hierop worden aangepast.
  • 689. Gemeenten hebben vaak onvoldoende kennis en capaciteit om de warmtetransitie in de eigen gemeente goed en onafhankelijk vorm te geven. Het Rijk moet meer ondersteuning geven.
  • 690. Om de warmtevoorziening in de toekomst voor iedereen betaalbaar te houden moet gekeken worden naar het socialiseren van de netwerkkosten. Open warmtenetten waar verschillende warmteproducenten op aan kunnen haken, hebben de voorkeur.
  • 691. Warmtenetten in omliggende landen lijken goedkoper in de exploitatie dan Nederlandse. Er is hier weinig inzicht in de kostenopbouw. Daarom moeten er boekhoudregels opgesteld worden om ervoor te zorgen dat we meer inzicht krijgen in de kostenopbouw van de warmtevoorziening.
  • 692. Er moet een garantstelling komen voor bedrijven die investeren in lokale warmtevoorzieningen.
  • 693. Gemeenten moeten ruimte krijgen om de warmtetransitie op een eigen manier in te vullen, om marktpartijen uit te dagen en om aan de slag te gaan met innovatief georganiseerde warmtenetten. Elke wijk en elk dorp is weer anders.
  • 694. Nederland heeft nu vooral hoge temperatuur warmtenetten. De SGP wil meer inzet op de ontwikkeling en uitrol van lage temperatuur warmtenetten met minder energieverlies.
  • 695. Veel aandacht gaat uit naar warmtepompen. De veel toegepaste lucht-lucht warmtepomp presteert helaas minder dan de bodem-warmtepomp en maakt ook meer herrie. Om ongewenste en onnodige druk op het elektriciteitsnetwerk te voorkomen is een zorgvuldige aanpak nodig die stuurt op toepassing van de bodem-warmtepomp.
  • 696. We besparen ook energie door meer thuis te werken, minder de auto te pakken en in eigen land op vakantie te gaan in plaats van het vliegtuig te nemen. De overheid moet dit stimuleren (meer hierover in hoofdstuk 10. Infrastructuur en Waterstaat).
Betrokkenheid en draagvlak burgers en ondernemers
  • 697. Burgers en ondernemers moeten al in een vroeg stadium betrokken worden bij het opstellen van beleid. Hoe meer betrokkenheid aan de voorkant, hoe minder tegengas bij de uitwerking. Dat geldt ook voor duurzame energieprojecten.
  • 698. Ook omwonenden moeten mee profiteren van de opbrengsten van windparken, zodat zij niet alleen met de lasten ervan geconfronteerd worden.
  • 699. Er is meer steun en ruimte voor energiecoöperaties nodig, ook voor warmtecoöperaties. Het is bij collectieve projecten lastig om de eerste stappen te financieren. Hier is meer steun van de overheid voor nodig, bijvoorbeeld in de vorm van garantstellingen.
  • 700. De overheid moet meer laten zien over de baten van energietransitie, zoals comfort, kostenbesparingen op de langere termijn en klimaatwinst. Voorbeeldwoningen kunnen daarbij helpen. Ook moet duidelijker worden gemaakt welke subsidies en leningen er zijn om te investeren in duurzaamheid.
  • 701. De energierekening is voor burgers en ondernemers onduidelijk: naast de energiebelasting is er ook de oplopende ODE-heffing. Om een faire lastenverdeling te borgen moeten we voor financiering van de duurzame energieproductie af van de aparte ODE-heffing. Laat dit lopen via de algemene middelen.
  • 702. De ODE-heffing voor MKB-bedrijven in de 2e en 3e schijf moet omlaag. Investeringen in elektrificatie moeten niet afgestraft worden.
  • 703. Energiearmoede moet voorkomen worden. Om de energierekening voor armere huishoudens betaalbaar te houden, maar huishoudens wel te stimuleren om werk te maken van isolatie, kan het belastingtarief voor gas omhoog als ook het kortingsbedrag per huishouden omhoog gaat.
Industrie en datacenters
  • 704. De industrie neemt de komende jaren al beslissingen over investeringen in 2030-2040. Bedrijven moeten weten waar ze aan toe zijn. Een CO2-heffing moet Europees ingebed worden en een prikkel zijn om te verduurzamen, maar geen wurgheffing. Systeeminnovaties zijn mogelijk en nodig, maar kosten wel tijd.
  • 705. De opbrengst van eventuele heffingen moet teruggesluisd worden naar de sector voor ondersteuning bij investeringen in de verduurzaming van productieprocessen.
  • 706. Voor een gelijk speelveld is het belangrijk dat ook voor geïmporteerde producten een CO2- heffing gaat gelden.
  • 707. Het Rijk moet investeren in pilots met circulariteit, power-to-heat en emissiearme processen.
  • 708. Overheid en netbeheerders moeten tijdig investeren in infrastructuur voor de industrie zodat emissiereducties gerealiseerd kunnen worden.
  • 709. We gebruiken steeds meer data. Er worden steeds meer datacenters gebouwd. Daardoor stijgt het stroomgebruik exponentieel. Er moet een plan van aanpak komen om ervoor te zorgen datacenters fors gaan besparen op hun energiegebruik.
  • 710. Er moet een belasting komen op het grootschalig lozen van restwarmte, zodat er een prikkel is om deze warmte nuttig te gebruiken, bijvoorbeeld voor het verwarmen van gebouwen.
  • 711. Voor de bijdrage van mobiliteit en landbouw aan de verduurzamingsopgave zie hoofdstukken 10. Infrastructuur en Waterstaat en 11. Landbouw.

Hoofdstuk 10. Infrastructuur en Waterstaat

Het bouwen en bewaren, zoals geschetst in de inleiding, betekent niet alleen ruimte voor wonen, werken en vervoer, maar ook oog voor de bescherming van de leefomgeving en verkeersveiligheid. Wat betreft verkeer en vervoer wil de SGP een forse daling van het aantal verkeersslachtoffers, meer thuiswerken, minder files, betere bereikbaarheid van het landelijk gebied, goedkoper ov, meer overstappunten tussen auto en ov en minder vliegbewegingen. De SGP wil een verschuiving van infrabudget van de Randstad naar regio’s in het oosten, noorden en zuiden van het land. Wat betreft onze leefomgeving wil de SGP een schoner milieu, minder zwerfafval, minder verspilling van grondstoffen en meer onderzoek naar de gevolgen van 5G-antennes voor de volksgezondheid.

Verkeer en vervoer

De SGP wil werken aan veilig, betrouwbaar, duurzaam en betaalbaar vervoer op de weg en op het spoor. Gemiddeld zijn we een uur per dag op reis van A naar B. Ongemerkt geven we hier zo’n 15% van de huishoudportemonnee aan uit.

Mobiliteit is het cement van de samenleving. Het zorgt ervoor dat mensen naar school, het werk, de winkel en het ziekenhuis kunnen gaan, en dat ze elkaar kunnen opzoeken en mantelzorg kunnen verlenen. Beschikbaarheid van geschikt vervoer is niet vanzelfsprekend. Het kan te duur worden of er is gewoon geen goede ov-verbinding, bijvoorbeeld op het platteland. Ook filevorming gooit roet in het eten: het kost tijd en geld. Het belang van mobiliteit voor het sámen leven staat bij de SGP voorop. Daaraan dient mobiliteit dienstbaar te zijn. Belangrijke randvoorwaarden daarbij zijn: verkeersveiligheid en bescherming van de leefomgeving tegen schadelijke emissies en geluidsoverlast.

Voor de toekomst van het mobiliteitsbeleid is het belangrijk de volgende zaken voor ogen te houden:

  • 712. We leren van de coronacrisis dat er meer mogelijkheden zijn voor thuiswerken en online vergaderen dan we dachten. Als de overheid dit stimuleert en zelf het goede voorbeeld geeft, brengt dat de filedruk omlaag en besparen we onszelf veel reistijd. Doen dus!
  • 713. Opvallend is dat het aantal reizigerskilometers al vijftien jaar op hetzelfde niveau zit. Toch neemt de filedruk toe en zitten treinen vaker tjokvol. Het geeft aan dat fileproblemen niet alleen het gevolg zijn van de groei van de bevolking en de economie. Verbreding van wegen is op bepaalde punten wel een oplossing, maar niet dé oplossing. Het gaat ook om beter gebruik van bestaande infrastructuur.
  • 714. Lokaal zijn er steeds meer bereikbaarheidsproblemen, terwijl het Rijk en de provincies vooral bezig zijn met in het oog springende regionale en nationale verbindingen. Als je op de snelweg goed door kunt rijden, terwijl je vervolgens kort na de afslag een half uur vertraging oploopt, heeft die snelwegverbreding minder zin dan het lijkt.
  • 715. Bij de verdeling van het budget voor infrastructuur wordt vooral een economische afweging gemaakt: wat levert de meeste reistijdbaten op? De SGP vindt dat breder gekeken moet worden. Verkeersveiligheid, regionale bereikbaarheid buiten de Randstad en de aanpak van vervoersarmoede verdienen meer aandacht en gewicht. Filerijden en het bijbehorende reistijdverlies kosten de samenleving per jaar ongeveer vier miljard euro, verkeersongevallen ongeveer veertien miljard euro. De investeringen in verkeersveiligheid liggen echter bijna tien keer lager dan de investeringen in infrastructuur. Het zou dan ook goed zijn als het nieuwe Mobiliteitsfonds wordt omgevormd naar een Bereikbaarheidsfonds dat ruimte biedt om alle belangen mee te wegen die spelen bij het thema mobiliteit.
  • 716. Om de filedruk serieus aan te pakken en ervoor te zorgen dat elektrische auto’s en buitenlandse automobilisten meebetalen, is volgens experts een vorm van betalen naar gebruik nodig. Het kan de filedruk met minstens 15 tot 30% verlagen. De vorm, een vlakke heffing en/of een spitsheffing, moet snel uitgewerkt worden. De SGP kiest daarbij voor een voor Nederlandse automobilisten budget-neutrale en zorgvuldige invoering, gecombineerd met investeringen in auto-ov overstappunten en goedkoper ov.
Algemeen
  • 717. Het aanpakken van verkeersproblemen in de spits begint bij het verminderen en spreiden van verkeersbewegingen. Er moet geïnvesteerd worden in niet-infrastructurele maatregelen, als opvolging van het programma Beter Benutten, en nieuwe mobiliteitsconcepten. Denk aan het stimuleren van automobilisten om op een andere manier naar het werk te gaan. Samen met werkgevers kan ervoor gezorgd worden dat meer mensen thuis werken of dat medewerkers aan het begin of het eind van de dag een uur thuis werken. Onderwijsinstellingen kunnen gestimuleerd worden om lestijden zo aan te passen dat studenten niet in de ochtendspits met het ov hoeven te reizen. Zo is er minder drukte in de spits.
  • 718. Door betere benutting van de bestaande weg- en ov-capaciteit kan bespaard worden op infrastructuuruitgaven. Dergelijke maatregelen moeten meegenomen worden in de maatschappelijke kosten- en batenanalyses bij de voorbereiding van projecten.
  • 719. Doordat we na de coronacrisis meer thuis zijn gaan werken en door invoering van betalen naar gebruik, zullen minder auto’s de weg op gaan. Dat kan een aanleiding zijn om in de planning staande infrastructuurprojecten te heroverwegen.
  • 720. In veel meer gebieden dan nu het geval is moet gewerkt worden met een programmatische aanpak voor bereikbaarheid, wellicht ook gekoppeld aan regionale fondsen. Gemeenten, provincies en bedrijfsleven dragen gebiedsgericht bij via cofinanciering. Gemeenten moeten meer armslag krijgen voor lokale investeringen in infrastructuur en bereikbaarheid.
  • 721. Vanuit het Bereikbaarheidsfonds moet geïnvesteerd worden in betere verknoping van het hoofdwegennet met het onderliggend wegennet. Dat geldt ook voor betere verknoping van het hoofdspoor met het regionale en lokale ov.
  • 722. Met het Bereikbaarheidsfonds moet het mogelijk worden om mee te investeren in gebiedsontwikkeling als daardoor bepaalde infrastructurele investeringen achterwege kunnen blijven. En andersom: er is meer financiering van infrastructuurprojecten vanuit de waardeontwikkeling van nabijgelegen vastgoed nodig en mogelijk. Hoe dan ook verdienen mobiliteit en bereikbaarheid serieuze aandacht aan de vóórkant van gebiedsontwikkeling.
  • 723. De plotselinge afsluiting in 2016 van de Merwedebrug voor vrachtverkeer leverde veel economische schade op. Achterstallig onderhoud moet aangepakt en voorkomen worden. Hier moet voldoende budget voor gereserveerd worden.
  • 724. Wegen, spoorlijnen en vaarwegen zijn kwetsbaar voor extreme droogte en hitte. Zwakke schakels als gevolg van deze weersomstandigheden moeten daarom aangepakt worden.
  • 725. De bediening van bruggen, sluizen en spoorwissels is kwetsbaar voor digitale aanvallen en verstoringen doordat systemen verouderd zijn. Investeringen in goede beveiliging en betere ICT-systemen zijn nodig.
  • 726. De SGP streeft naar een gelijk speelveld als het gaat over kosten bij gebruik van de wegen. Daar past een toltunnel niet in als er geen andere eenvoudige mogelijkheden zijn om het gebied te verlaten. Daarom moet er gewerkt worden aan het zo snel mogelijk tolvrij maken van de Westerscheldetunnel tussen Zeeuws Vlaanderen en Zuid-Beveland, tenminste voor inwoners van Zeeland.
Veilig!

Per jaar vallen er ruim twintigduizend zwaargewonden in het verkeer en zijn er bijna zevenhonderd verkeersdoden te betreuren. Die aantallen kunnen en moeten omlaag. Ongevallen zorgen voor onnoemelijk veel leed en verdriet. Verkeersveiligheid verdient daarom meer aandacht en inzet, ook financieel! De SGP staat voor bescherming van het leven, óók in het verkeer.

  • 727. De aanpak van veiligheidsknelpunten in het nationale wegennet, zoals bij de N57 op Goeree en bij de A15 tussen Deil en Valburg in de buurt van Tiel, verdient meer prioriteit. Alle 100 km/uur N-wegen van het Rijk dienen fysieke rijbaanscheiding te krijgen.
  • 728. Meer nationale cofinanciering is nodig voor investeringen van gemeenten en provincies om hun wegennet veiliger te maken. Denk aan aanpassingen in woonwijken die te hard rijden onmogelijk maken, veiligere fietspaden en kruispunten, ook voor elektrische fietsen, aparte rijbanen voor fietsers en auto’s, veiliger 80-km/uur wegen en meer verkeershandhaving.
  • 729. Bij het opstellen van plannen voor nieuwe infraprojecten moet verkeersveiligheid al in het beginstadium meegenomen worden.
  • 730. Rijhulpsystemen (ADAS) verdienen een fiscale stimulans.
  • 731. Verkeershandhaving dient een plaats te krijgen in de Nationale Veiligheidsagenda.
  • 732. Gemeentelijke boa’s moeten meer ruimte krijgen voor verkeerscontroles in de wijk. De politie komt hier niet echt aan toe, terwijl in bijvoorbeeld 30-km zones steeds meer verkeersslachtoffers vallen.
  • 733. Alcohol- en drugsgebruik in het verkeer moet harder aangepakt worden. De overheid moet zo nodig geld uittrekken voor herinvoering van het alcoholslotprogramma.
  • 734. Snelheidsmaniakken moeten veel hogere boetes krijgen, zeker als ze vaker in de fout gaan.
  • 735. Felverlichte LED-reclameschermen die langs wegen staan en weggebruikers (kunnen) afleiden, moeten verdwijnen.
Met de auto
  • 736. Investeringen in de aanpak van infrastructuurknelpunten blijven een belangrijk onderdeel van het Bereikbaarheidsfonds. Om maar wat te noemen: het verkeerslichtvrij maken van het knooppunt A1/A30 bij Barneveld en het verbreden van de A1 tussen Barneveld en Apeldoorn, van de A20 tussen Rotterdam en Gouda en van de A15 tussen Papendrecht en Gorinchem. De regelmatig openstaande brug in de A6 door Friesland hoort een aquaduct te zijn. Bij Bodegraven moet een fatsoenlijke verbinding tussen autoweg N11 en de A12 komen zonder overstekende fietsers. De N35, een belangrijke verkeersader in Oost-Nederland tussen Zwolle en Wierden, moet een volwaardige auto(snel)weg worden. Knelpunten op de N59 richting Hellegatsplein (‘Zeelandroute’) dienen aangepakt te worden. Een flessenhals in de N50 bij Kampen moet voorkomen worden.
  • 737. Er moeten meer overstappunten voor auto-ov komen, met bijbehorende verbindingen naar werklocaties en voorzieningen. Zo razen dagelijks tienduizenden auto’s langs stoptreinstation Utrecht-Lunetten: geef dit station een intercitystatus met een snelle verbinding naar Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Eindhoven, en zorg voor een aansluiting op de A27 en goede parkeergelegenheid.
  • 738. De SGP wil overdag een landelijk inhaalverbod voor vrachtwagens op 2x2-baans snelwegen.
  • 739. Meer inzet op ‘intelligente infrastructuur’ met slimme verkeerslichten, verkeersregelinstallaties en toeritdoseerlichten draagt bij aan het voorkomen van verkeersknelpunten en ongelukken.
  • 740. De SGP kiest, zoals eerder aangegeven, voor minder betalen voor autobezit en meer voor autogebruik. Voor een zorgvuldige besluitvorming en uitwerking zijn snel experimenten nodig met spitsheffingen.
  • 741. Het parkeren van de auto bij een transferium of station mag door werkgevers onbelast vergoed worden, zodat werknemers gestimuleerd worden om een groter deel van de reis met het ov te maken.
  • 742. Gemiddeld rijden we maar een uur per dag in de auto. Dat biedt kansen voor gedeeld autogebruik. De overheid stimuleert dat, mogelijk in samenwerking met garagehouders en verenigingen van eigenaren. De wettelijk verplichte autoverzekering gaat gelden voor de gebruiker in plaats van de eigenaar.
  • 743. Het Rijk moet gemeenten en netbeheerders ondersteunen bij de uitrol van een toekomstbestendig (publiek) laadpalennetwerk, ook voor elektrische vrachtwagens in de stad.
  • 744. De SGP vindt lagere parkeertarieven voor elektrische auto’s dan voor andere auto’s onrechtvaardig.
  • 745. Dure en zware elektrische auto’s gebruiken meer energie per kilometer dan de lichtgewichten, maar krijgen meer fiscaal voordeel. Dat moet anders.
  • 746. Slim laden van elektrische auto’s, afgestemd op de duurzame stroomproductie, moet gestimuleerd worden door de juiste prikkels in de stroom- en capaciteitstarieven van laadpalen en in de stimuleringsregeling voor zonnepanelen. Daarvoor zijn goede spelregels en afspraken tussen netbeheerders, gemeenten en marktpartijen noodzakelijk.
  • 747. De productie van accu’s van elektrische auto’s brengt milieurisico’s met zich mee. Elektrische auto’s vliegen sneller in brand dan andere auto’s en het blussen is lastiger. Er is beleid nodig om deze nadelen aan te pakken.
  • 748. Het Rijk faciliteert de aanleg van waterstof-tankstations.
Met het ov en de fiets
  • 749. De SGP wil meer inzet op ov-management, zoals afstemming van dienstregelingen, en op busbanen, Bus Rapid Transit-systemen (snel en duurzaam busvervoer als goedkoper alternatief voor railverbindingen) en lightrail.
  • 750. Er moeten nieuwe regionale treinstations komen, onder meer bij Staphorst en Barneveld- Noord. De regionale spoorlijn tussen Zwolle en Wierden verdient verdubbeling.
  • 751. De SGP wil (meer) intercitystops bij onder meer Harderwijk, Dordrecht en Barneveld-Noord, zodat ook regionaal belangrijke plaatsen beter verbonden worden met de Randstad.
  • 752. Vanuit Middelburg, Enschede, Groningen en Roermond moet je met de trein in maximaal anderhalf uur in de Randstad kunnen zijn. Dat betekent dat snellere treinen nodig zijn. En dat stappen gezet moeten worden richting een nieuwe spoorlijn tussen Amsterdam/Almere en Noord-Nederland (Lelylijn). Dit helpt bovendien om de woningnood in de Randstad te beperken en is goed voor de bedrijvigheid en de vitaliteit van krimpregio’s.
  • 753. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken dient vroegtijdig ingezet te worden op een goede ov- verbinding, zodat de mensen niet eerst wennen aan transport per auto. Voor de niet- rendabele startperiode wordt een passende bijdrage uit het Bereikbaarheidsfonds beschikbaar gesteld.
  • 754. De SGP wil een versobering van het Programma Hoogfrequent Spoor. Het programma gaat nu teveel ten koste van regionale verbindingen en aansluitingen.
  • 755. De spanning op de bovenleiding van treinen moet naar 3kV, zodat treinen sneller op kunnen trekken en het spoornet meer en langere treinen aan kan.
  • 756. Er moet gekeken worden naar decentralisatie van regionale treindiensten ten behoeve van betere aansluiting op het andere regionale ov.
  • 757. Bij aanbesteding van ov-concessies dienen bedrijven uitgedaagd te worden om ruimte te geven aan nieuwe mobiliteitsdiensten. Alle vervoersconcessies moeten MaaS (Mobility as a Service)-waardig worden, zodat aanbieders van mobiliteitsdiensten ook treinreizen en busritten mee kunnen verkopen. Voor toepassing van MaaS is standaardisatie nodig, zodat je niet voor elke vervoerder een aparte app nodig hebt. De overheid stimuleert samenwerking en goede afspraken, ook over kwaliteitseisen en het delen van data.
  • 758. De SGP wil af van bushokjesdenken. Zo zou het goed zijn als er streekabonnementen komen voor trein, bus, metro en tram in één. Het ‘omchecken’ bij overstap naar een andere vervoerder moet vereenvoudigd worden.
  • 759. Het zou goed zijn als het Rijk provincies gaat ondersteunen bij het opzetten van ‘vraaggestuurd’ vervoer in dunbevolkte gebieden en de aansluiting op regionale overstappunten. Onderzoek naar het combineren van regulier ov en doelgroepenvervoer en ontschotting van budgetten hiervoor kan daarbij behulpzaam zijn.
  • 760. ‘Den Haag’ moet financieel bijdragen aan experimenten en projecten met het combineren van pakket- en personenvervoer. Lege bussen en halflege bestelwagens in het landelijk gebied kunnen zo wellicht voorkomen worden. Dat is goed voor de bereikbaarheid van het landelijk gebied en het milieu.
  • 761. Ook mensen met een beperking moeten zoveel mogelijk op het ov kunnen rekenen. Het Besluit toegankelijkheid ov is onduidelijk en verdient aanscherping. Bij aanbestedingen dienen behartigers van de belangen van mensen met een handicap inspraak te krijgen.
  • 762. Nog te vaak stuiten lokale initiatieven voor vervoer van ouderen en minder mobiele mensen op bureaucratie en tegenwerkende concessiehouders voor het lokaal openbaar vervoer. Het Rijk moet deze initiatieven faciliteren en zo nodig via wetgeving borgen.
  • 763. Een op de zes Nederlanders kan zich digitaal niet goed redden. Ook voor hen moet het ov toegankelijk blijven.
  • 764. De aanpak van vervoersarmoede verdient meer aandacht. Vooral oudere mensen in het landelijk gebied komen in de problemen: voorzieningen zijn steeds verder weg, terwijl het ov minder dichtbij komt en duurder wordt.
  • 765. Een treinkaartje kopen is nu veel duurder dan in de auto stappen. Om het ov aantrekkelijker te maken moet er een btw-vrijstelling voor het ov komen.
  • 766. De SGP wil gratis ov voor kinderen van 0-11 jaar. Jong geleerd is oud gedaan!
  • 767. Demonstratieprojecten met een hyperloop – razendsnel vervoer door een vacuümbuis – verdienen steun.
  • 768. De werkkostenregeling laat weinig ruimte voor een fiets van de zaak. De leaseregeling is vooral bedoeld voor e-bikes. De SGP wil daarom de bedrijfsfietsregeling terug.
  • 769. Door gebruik te maken van cofinanciering moet de aanpak van knelpunten in regionale fietsnetwerken en de aanleg van snelfietsroutes gestimuleerd worden.
Luchtvaart

Met name rond Schiphol is in de afgelopen jaren het aantal vluchten fors toegenomen. Dat geldt echter ook voor de overlast en de luchtvervuiling. Van sectoren als de landbouw wordt veel gevraagd, terwijl de luchtvaart buiten schot blijft. Dat is ongewenst. De vele goedkope vakantievluchten hebben weinig economische toegevoegde waarde, maar belasten wel het milieu. Het aantal vliegbewegingen moet daarom omlaag.

  • 770. Zolang serieuze internationale afspraken over vliegheffingen achterwege blijven, moet de nationale vliegbelasting omhoog. Dan is die ook meer in lijn met de heffingen in andere Europese landen. Bij de invoering moet rekening gehouden worden met de economische gevolgen van de coronacrisis voor Nederlandse vliegmaatschappijen.
  • 771. De SGP wil dat reizigers naar omliggende landen niet het vliegtuig, maar de trein pakken. De vliegbelasting wordt fors verhoogd voor bestemmingen in Europa die op een goede manier en binnen redelijke tijd met de trein te bereiken zijn. Nederland moet investeren in betere internationale treinverbindingen.
  • 772. Luchthaven Schiphol zit vol. De SGP wil dan ook geen verdere groei. Het aantal nachtvluchten moet sterk omlaag.
  • 773. Lelystad Airport is bedoeld om door het verplaatsen van vluchten de overlast bij Schiphol omlaag te brengen en níet om verdere groei van de luchtvaart te faciliteren. Voorwaarde is wél dat er door herindeling van het luchtruim geen sprake is van laagvliegroutes over Friesland, Overijssel en Gelderland.
  • 774. Ruimte in de dichtbevolkte Randstad is schaars. De optie om Schiphol (deels) naar zee te verplaatsen blijft dan ook boven de markt hangen. De regering dient harde randvoorwaarden te stellen aan zo’n gedurfd project, waarna een consortium van bedrijven en experts de beste optie kan onderzoeken. Op basis van een integrale kosten- en batenanalyse kan besloten worden of Nederland ermee gediend is of niet.
Snel en duurzaam goederenvervoer

Het lijkt vanzelfsprekend: volle winkels en gestage aanvoer van grondstoffen en materialen. Dat dit niet vanzelfsprekend is, bleek tijdens de coronacrisis. Dit onderstreept het vitale belang van de bedrijven die werkzaam zijn in transport en logistiek. De mensen die in deze sector werken verdienen daarom onze steun, ook bij het verduurzamen van dit goederenvervoer.

  • 775. Het Rijk voert een haalbaarheidsonderzoek uit voor een beroepsgoederensnelweg of –rijbaan voor verkeer van meer dan 7,5t toegestaan gewicht op de locaties met een hoge filedruk, zoals de A15 en de A12.
  • 776. Het Rijk moet mee investeren in een goede spoorverbinding tussen Gent en Terneuzen en in de aanleg van een multimodale terminal bij Valburg (Betuwe) en een railterminal bij Bleiswijk.
  • 777. De tarieven voor tachograafkaarten moeten omlaag. Het kan niet zo zijn dat onze transportbedrijven meer moeten betalen dan hun collega’s in het buitenland.
  • 778. Het Europese verbod voor vrachtwagenchauffeurs om de wekelijkse rustperiode in de cabine door te brengen, geeft hen onvoldoende flexibiliteit. Het moet mogelijk worden om een keer in de maand op een beveiligde parkeerplaats met voorzieningen te staan.
  • 779. Het delen van data tussen transport- en logistieke bedrijven en tussen vrachtwagens en slimme verkeerslichten kan een belangrijke bijdrage leveren aan meer efficiënt en gestroomlijnd én veilig goederenvervoer. De overheid werkt samen met het bedrijfsleven aan goede en betrouwbare ICT-systemen.
  • 780. De inkomsten van de vrachtwagenheffing moeten terug blijven vloeien naar de transportsector ten behoeve van ondersteuning van innovatieve projecten die gebruikt kunnen worden om het lange afstandstransport te verduurzamen. Denk aan het rijden op waterstof.
  • 781. Er zijn Europese afspraken nodig om ruimte te krijgen voor het rijden met extra lange vrachtwagencombinaties (zogenaamde LZV’s en SEC’s).
  • 782. In verschillende Europese landen rijdt er geen vrachtverkeer op zondag. Dat willen we in Nederland met het oog op de zondagsrust ook.
  • 783. De SGP wil de zondag vrijwaren van het bezorgen van pakketjes.
  • 784. Webwinkels moeten bij pakketbezorging aan huis bij particulieren een stevige bezorgheffing of bezorgingstarief in rekening gaan brengen. Dit is een stimulans voor aflevering via afhaalpunten en beperkt de overlast van koeriers in de wijken en buurten.
  • 785. De energiebelasting moet de aanleg en het gebruik van walstroomvoorzieningen voor zee- en binnenvaartschepen niet ontmoedigen, maar stimuleren.
  • 786. De modal shift komt maar niet van de grond. De verhoudingen weg-spoor-binnenvaart zijn de afgelopen jaren nauwelijks veranderd. Het Rijk moet samenwerking stimuleren: tussen kleinere verladers en vervoerders, tussen spoorvervoerders die nog te veel vanuit het systeem en niet vanuit de klant denken, en verladers. Ladingstromen moeten worden gebundeld waardoor meer goederen geheel of gedeeltelijk over het water of het spoor vervoerd kunnen worden.
Binnenvaart

Heel veel goederenvervoer verloopt via het water, de binnenvaart. Een binnenvaartschip kan evenveel lading meenemen als tientallen zo niet honderden vrachtwagens en is daarmee relatief schoon en zuinig. De SGP blijft zich sterk maken voor de binnenvaart.

  • 787. Helaas is het aantal kleine binnenvaartschepen in tien jaar tijd met een derde afgenomen. Zorgelijk, omdat juist deze schepen in de haarvaten van het watersysteem kunnen komen en zo een hele goede bijdrage kunnen leveren aan de modal shift. Nederland moet zich hard maken voor een hardheidsclausule voor internationale emissie- en geluidseisen, zodat kleine binnenvaartschepen door kunnen varen.
  • 788. Het vaarwegennet moet optimaal zijn. Daarom dient achterstallig onderhoud te worden uitgevoerd en moeten capaciteitsknelpunten, zoals bij de Volkeraksluizen en bij Grave, aangepakt worden. Ook moet er een opwaardering plaatsvinden van de vaarwegverbinding Vaarweg IJsselmeer-Meppel (VIJM) tot een klasse V vaarweg. Overheden moeten ervoor zorgen dat de bediening van bruggen en sluizen beter op elkaar wordt afgestemd.
  • 789. Het Rijk moet er, samen met de provincies, voor zorgen dat er meer (langdurige) ligplaatsen voor binnenvaartschepen komen.
  • 790. Het Rijk moet verduurzaming van de binnenvaartvloot structureel stimuleren. Dat kan onder meer door vervanging van motoren te subsidiëren en door de aanleg van bunkerplaatsen voor duurzame brandstoffen en stroom te ondersteunen.
  • 791. Het beleid moet ruimte bieden voor beperking van de uitstoot van schadelijke stoffen door andere maatregelen dan alleen de dure vervanging van scheepsmotoren.
  • 792. Er moeten voldoende ontgassingsinstallaties beschikbaar komen. Het helpt als de afgevangen en verwerkte gassen niet langer als afvalproduct bestempeld worden.
  • 793. Dieper stekende schepen (tot 15,56 meter of meer) op de Westerschelde mogen niet leiden tot nieuwe en of meer baggerwerkwerkzaamheden die er toe zouden kunnen leiden dat er extra ‘binnendijkse’ natuurcompensatiemaatregelen getroffen moeten worden. Bijvoorbeeld ontpoldering.

Leefomgeving

Op Gods schepping moeten we zuinig zijn. Het is ook onze leefomgeving. Naast inzet voor verduurzaming van verkeer, landbouw en energiegebruik en voor goed natuurbeheer, dient ook werk gemaakt te worden van zuiver water, gezonde lucht en een schone bodem. Met natuurlijk zo min mogelijk (zwerf)afval! De overheid zal zelf het goede voorbeeld dienen te geven door meer duurzaam in te kopen.

Lucht en bodem
  • 794. Voor allerlei (chemische) stoffen, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnen zijn er strenge (toelatings)eisen met het oog op de risico’s voor de mens. Bij 5G-straling is dat niet het geval omdat er nog te weinig gegevens verzameld en doorgerekend zijn. De huidige norm is eenzijdig. Hier is dus actie nodig: meer meten en strenger toetsen!
  • 795. De les van alle ellende met de plotselinge invoering van strengere regels, zoals voor PFAS, moet zijn dat ondernemers de tijd moeten krijgen om toe te werken naar het kunnen voldoen aan strengere regels.
  • 796. In tuinen en pleinen liggen veel tegels of andere bestrating. Het zou voor de waterhuishouding, natuur en leefomgeving beter zijn als de tegels worden vervangen door groen. De SGP wil een landelijke campagne om dit te stimuleren.
  • 797. Asbestsanering moet gestimuleerd worden door meer inzet op en ruimte voor innovatieve werkmethoden. Onnodige eisen worden geschrapt.
  • 798. Vuurwerk zorgt voor veel slachtoffers, schade, luchtvervuiling en andere overlast. Naast het verbod op vuurpijlen en knalvuurwerk, moet ook rondvliegend siervuurwerk verboden worden. Gemeenten houden ruimte om zelf een vuurwerkshow te organiseren.
  • 799. Houtkachels zorgen voor sfeer en verwarming. De rook kan in de bebouwde kom echter ook voor overlast en gezondheidsproblemen zorgen. Er moet beleid komen om de overlast door houtrook gericht in te perken, bijvoorbeeld door verplichte roetfilters of emissie-eisen voor bestaande houtkachels.
  • 800. De geluidsregels voor windmolens zijn in Nederland veel ruimer dan in andere Europese landen. Omdat het geluid van windmolens voor omwonenden erg storend kan zijn, moeten die regels aangescherpt worden.
  • 801. Geluidsoverlast door motorrijders moet aangepakt worden. Gemeentelijke opsporingsambtenaren moeten ruimte krijgen om hierop te handhaven.
Grondstoffen en afval
  • 802. Meer dan de helft van de Nederlanders koopt liever nieuwe spullen dan iets wat kapot is te (laten) repareren. Europese regels moeten aangepast worden zodat onderdelen van apparaten eenvoudiger vervangen kunnen worden.
  • 803. Het leasen van goederen moet gestimuleerd worden door toepassing van een verlaagd btw- tarief. Overheden dienen het goede voorbeeld te geven.
  • 804. Hergebruik van grondstoffen moet gestimuleerd worden. Helaas is dat nu vaak duurder dan gebruik van ruwe grondstoffen. Dat kan anders door Europese productnormen en/of door grondstofheffingen. Nederland geeft hierbij het goede voorbeeld.
  • 805. Er is meer actie nodig om te zorgen voor zoveel mogelijk recycling van zonnepanelen.
  • 806. De MilieuPrestatieNorm voor grote gebouwen moet aangescherpt worden om hergebruik van bouwmateriaal daadwerkelijk aan te moedigen.
  • 807. Het verbod op gratis plastic tasjes is effectief. Het mag echter niet zo zijn dat de gratis plastic tasjes ingeruild worden voor gratis papieren of linnen tasjes. Daar is het milieu ook niet mee gediend. Zo nodig moet het verbod uitgebreid worden.
  • 808. Producenten zouden volgens Europese regels vanaf 2024 een financiële bijdrage moeten leveren aan het recyclen van afval van scholen, instellingen en bedrijven. Nederland moet dit al eerder invoeren.
  • 809. Zwerfafval is ons een doorn in het oog. Er moet daarom ook een statiegeldregeling komen voor kleine flesjes en blikjes.
  • 810. Er is een adequate verpakkingenbelasting nodig om onnodig en overdadig gebruik van verpakkingsmateriaal drastisch omlaag te brengen.
  • 811. De afvalstoffenregelgeving moet zo aangepast worden dat het eenvoudiger wordt om waardevolle afvalstoffen niet meer als afval, maar als grondstof aan te merken.
  • 812. Om de afvalberg te verminderen moet het loterijen en andere organisaties verboden worden om een ‘nee/nee’-sticker op de brievenbus te omzeilen door de algemene aanhef ‘aan de bewoners van...’ te gebruiken.
Water

Water is van levensbelang. Na enkele jaren met extreme droogte realiseren we ons des te meer dat de beschikbaarheid van voldoende zoetwater niet vanzelfsprekend is. Gewassen moeten beregend worden, maar dat kan niet als er te weinig water is. Ook natuurgebieden lijden onder droogte. Watersystemen zijn nu vooral gericht op het snel afvoeren van water. Dat zal anders moeten, en wel door meer in te zetten op het vasthouden van water. Ondertussen moeten we ook goed beschermd blijven tegen hoogwater en wateroverlast. Onze waterschappen spelen daarbij, al eeuwen, een cruciale rol. Aan de eigensoortige positie van dit bestuursorgaan moet daarom niet getornd worden!

  • 813. De SGP wil de geborgde zetels voor boeren, natuurorganisaties en bedrijven in waterschapsbesturen handhaven. Zij hebben groot belang bij goed waterbeleid en kennis van zaken. Dat verdient een eigen stem in het waterschapsbestuur.
  • 814. Bij waterveiligheidsprojecten moet gekeken worden naar koppeling met andere doelen, zoals een betere leefomgeving. Natuurlijk alleen als de projecten hierdoor geen vertraging oplopen en het juist helpt om de procedures en uitvoering soepeler te laten verlopen. Hier is extra geld voor nodig.
  • 815. Bij gebiedsontwikkeling wordt vaak maar beperkt gekeken naar waterveiligheid. Dit moet aan de voorkant meegenomen worden. De watertoets wordt versterkt.
  • 816. Waterbesparing moet gestimuleerd worden, ook bij particulieren. De aansluitingskosten moeten omlaag, de kosten voor verbruik moeten omhoog.
  • 817. Omdat we meer last hebben en krijgen van extreme droogte, moet het vasthouden van water meer aandacht krijgen, ook bij planprocessen. In stedelijk gebied en op hoge gronden zijn waterinfiltrerende voorzieningen nodig. Bij zonneparken op hoge gronden moet dat verplicht worden.
  • 818. Het bestrijden en voorkomen van verzilting, met name in het westen van ons land, verdient meer aandacht. Verziltingsplannen moeten daarom opnieuw tegen het licht gehouden worden.
  • 819. Verbetering van de waterkwaliteit blijft nodig. Veel winst is er te behalen als per gebied bekeken en gemeten wordt waar de problemen precies zitten en waar de ‘vervuiling’ vandaan komt. Via het mestbeleid kunnen gebiedsgericht maatregelen genomen worden. Ook kan via de zogenaamde eco-regelingen in het Europees landbouwbeleid geïnvesteerd worden in onder meer akkerranden die uitspoeling van stikstof en fosfaat tegengaan.
  • 820. Doelen voor de Kaderrichtlijn Water moeten snel zodanig aangepast worden, dat ze rekening houden met de achtergrondbelasting en de haalbaarheid.
  • 821. Microplastics en de resten van medicijnen in het afvalwater van ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en huishoudens geven waterschappen veel werk. Dit probleem moet bij de bron aangepakt worden.
  • 822. Bij vergunningverlening voor het lozen van schadelijke stoffen moet op gebiedsniveau rekening gehouden worden met het stapeleffect. Fabrikanten moeten via de verplichting om de best beschikbare techniek toe te passen gestimuleerd worden om te kiezen voor minder schadelijke varianten.

Hoofdstuk 11. Landbouw

Landbouw en veehouderij hebben oude papieren. Noach plantte wijngaarden. Abraham en Job hadden duizenden dieren. De gelijkenissen van de Heere Jezus zijn doortrokken met beelden uit de landbouw van die dagen. Een goede voedselvoorziening is nu nog net zo belangrijk als toen.

De opdracht om het land te bouwen gaat gepaard met de opdracht om te bewaren. Uit het sabbatsjaar (het land moest eens per zeven jaar braak liggen) en andere Bijbelse noties kunnen uitgangspunten voor goede landbouw en landbouwbeleid worden afgeleid: voldoende en gezond voedsel, voldoende inkomen en eerlijke prijzen, goede zorg voor dieren, bodembeheer zonder uitputting, terughoudend gebruik van grondstoffen, vermijden van aantasting van natuur en milieu, en een kritische houding tegenover het sleutelen aan het DNA, met respect voor de soortgrenzen.

De mens is daarbij onverminderd afhankelijk van de zegen van God, zoals een van de berijmde psalmen verwoordt: ‘Die d' aarde vruchtbaar maakt van boven, dat z' ons op haar gewas onthaal'. Dat blijkt onder meer in de droogteproblematiek waar de landbouw in Nederland mee te maken heeft. Het gebed ‘geef ons heden ons dagelijks brood’ geldt ook voor de hedendaagse spanning tussen bouwen en bewaren; in afhankelijkheid en vertrouwen.

Hoogspanning

Boeren, tuinders en vissers zetten zich er letterlijk dag en nacht voor in om voor iedereen voldoende, betaalbaar en veilig voedsel te produceren. En dat zo duurzaam mogelijk. Maar, zoals dat voor iedere ondernemer geldt, dat kan alleen als je voor dat eerlijke product ook een eerlijke prijs krijgt. Fair trade dus!

De spanning in de sector is groot. Vanuit de politiek en delen van de maatschappij wordt de druk steeds verder opgevoerd, terwijl supermarktketens en consumenten niet altijd meebewegen. Boeren krijgen allerlei verwijten, zowel in de media als in de politiek. Vaak ongefundeerd en eenzijdig. Dat helpt het debat nou niet bepaald vooruit. Beleidswijzigingen volgen elkaar in hoog tempo op. Veel boeren weten niet waar ze aan toe zijn. Er is veel frustratie, onzekerheid en wantrouwen. Daarbij komt dat het verdienmodel onder druk staat, de opgestapelde regels elkaar tegen kunnen werken en de landbouw kwetsbaar is voor droogte en wateroverlast.

De afgelopen decennia heeft de land- en tuinbouw ook op het gebied van het milieu veel gedaan: sinds 1990 is de emissie van CO2 met bijna twintig procent afgenomen, de ammoniakemissie en het antibioticagebruik met twee derde, en ook de milieubelasting door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is sterk gedaald. Het stikstofoverschot op landbouwbodems is gehalveerd en het fosfaatoverschot geminimaliseerd. Het is dus niet zo dat de situatie nu erger is dan ooit en het steeds slechter gaat. Boeren zetten zich wel degelijk in als rentmeester.

Tegelijkertijd ligt er nog een milieuopgave. Denk aan de biodiversiteit op en rond het boerenland en het probleem van bodemverdichting. De maatschappij dringt aan op verdere verduurzaming. Via juridische procedures wordt het onderste uit de kan geëist. Het wordt economisch hoe dan ook steeds lastiger om aan die harde eisen te voldoen. Daarbij komt dat onvoldoende meeweegt dat Nederlandse boeren en tuinders voorop lopen ten opzichte van hun buitenlandse collega’s. Verplaatsing van agrarische productie naar het buitenland levert dus niet automatisch milieuwinst op.

Het ongunstige verdienmodel en de verduurzamingsopgaven nopen ondernemers om hun bedrijfsschaal te vergroten of hun bedrijf zelfs te verkopen. Verdergaande schaalvergroting en de komst van megabedrijven kunnen wringen met de zorg voor de leefomgeving, de regionale inbedding en een mooi landschap. Veel boeren lopen klem: ze willen rentmeester zijn en verduurzamen, maar ze weten niet hoe ze dit kunnen financieren. Het is van belang dat we met elkaar de schouders zetten onder gezond toekomstperspectief voor het agrarische familiebedrijf.

Perspectief

De SGP wil dat Nederland een land- en tuinbouwsector heeft die een bijdrage levert aan de internationale voedselvoorziening, met name in (noordwest) Europa, aan de productie van groene grondstoffen voor de maakindustrie en aan groen in en om het huis. Agrarische ondernemers hebben daarbij handelingsperspectief nodig en verdienen een eerlijke boterham op familiebedrijven die goed ingebed zijn in de regio en (financieel) gewaardeerd worden voor hun bijdrage aan landschap en leefomgeving. Grutto’s en veldleeuweriken zingen hier het hoogste lied. De bodem staat centraal. We zijn minder afhankelijk van chemische gewasbeschermingsmiddelen, niet-duurzame kunstmest en de import van sojaschroot. Boeren hebben de zorg voor dierenwelzijn en –gezondheid op orde en beperken schadelijke emissies.

Decennialang zijn de boeren en tuinders gestimuleerd, om niet te zeggen geprest, hun productie te verhogen en de bedrijfsschaal te vergroten. Met succes: de samenleving profiteert nog steeds van genoeg, veilig en goedkoop voedsel. De keerzijde hiervan is dat in verschillende gevallen dierenwelzijn en –in combinatie met de verstedelijking– de natuur onder druk staan. Dat geldt ook voor de economische duurzaamheid. Het beleid richt zich nu op het verbeteren van de ecologische duurzaamheid. Veel boeren zijn hiermee bezig. Dat kost tijd. Het landbouwsysteem heeft een generatie nodig gehad om hoogproductief en kostenefficiënt te worden. Het heeft opnieuw een generatie nodig om verder te verduurzamen. Politiek en samenleving moeten deze tijd gunnen en de landbouw ondersteunen om deze omslag te maken en te ruimte geven aan zowel het rentmeesterschap als het vakmanschap van boeren. De behoefte aan duidelijk, consistent en duurzaam beleid is groot. En: één regel erin, dan twee eruit!

Kruispunt

De landbouw staat op een kruispunt. De minister van landbouw moet zich sterk maken voor een vitale en duurzame agrarische sector. Niet als eenrichtingsverkeer, maar samen met de betrokken bedrijven. Belangrijk is ook dat er een landbouw- of voedselakkoord komt met afspraken tussen alle betrokken partijen, de boeren zelf, maar ook supermarkten en andere ketenpartijen, maatschappelijke organisaties en de overheid. Dat moet handelingsperspectief bieden voor de grote groep agrarische ondernemers die wel wil verduurzamen, maar niet weet hoe en hoe dat betaald moet worden. Die afspraken en dit nationale beleid mogen niet doorkruist worden door een vergaande Europese Farm-to-Fork strategie.

Duurzaam verdienmodel

Wie rood staat, kan niet groen zijn. Zo eenvoudig is het. Er is berekend dat een pakket aan biodiversiteitsmaatregelen op melkveebedrijven ruim twee euro per honderd liter melk kost en op akkerbouwbedrijven zo’n twee- tot driehonderd euro per hectare. Omgerekend zou dat voor de consument hooguit een prijsverhoging van ongeveer 1% zijn. Een duurzaam verdienmodel moeten we dus met elkaar kunnen realiseren. Daar is wel een actievere rol van de overheid voor nodig. Zonder overheidsbemoeienis is het tot nu toe onvoldoende gelukt.

  • 823. Er moet een omschakelfonds komen voor verdere verduurzaming van de land- en tuinbouw. Met investeringsregelingen, omschakelvergoedingen en garantstellingen kunnen ondernemers ondersteund worden bij het nemen van milieu- en dierenwelzijnsmaatregelen en herinrichting van hun bedrijf. Het fonds kan bijvoorbeeld gevoed worden door heffingen bij de supermarkten en andere winkels en op basis van de hierna genoemde afrekenbare stoffenbalans.
  • 824. Om pieken en dalen in de omzet als gevolg van dier- en plantenziekten en extreme weersomstandigheden beter op te kunnen vangen, moeten landbouwbedrijven de mogelijkheid krijgen om een fiscale klimaatreserve te vormen. Zo worden winsten in vette jaren niet direct afgeroomd, maar kunnen deze ingezet worden als buffer voor verliezen in magere jaren.
  • 825. Fiscale voordelen voor land- en tuinbouwbedrijven, zoals de landbouwvrijstelling en een lagere energie- en omzetbelasting, dienen te blijven. Er is namelijk een tegenprestatie: CO2-sectorsysteem met plafond en daarnaast gaan ook de gastarieven omhoog.
  • 826. De verhoging van de energiebelasting op stroom voor glastuinbouw- en fruitteeltbedrijven moet teruggedraaid worden.
  • 827. Zolang boeren en tuinders hun noodzakelijke investeringen om te kunnen blijven concurreren en vergroenen onvoldoende via de markt terug kunnen verdienen, is financiële ondersteuning via het Europees landbouwbeleid of anderszins nodig.
  • 828. Een derde van het budget van het Europees landbouwbeleid moet ingezet worden voor gerichte vergroening en duurzame innovatie, met bijzondere aandacht voor maatregelen die de landbouw minder kwetsbaar maken voor droogte en plantenziektes. De directe inkomenssteun moet niet belast worden met strenge vergroeningseisen.
  • 829. De landbouw is dermate kapitaalintensief geworden dat bedrijfsovername door bedrijfsopvolgers lastig is en blijft. Stimuleringsregelingen voor jonge boeren moeten daarom behouden blijven.
  • 830. Het afromingspercentage bij overdracht van fosfaatrechten moet omlaag.
  • 831. Het (Europese) mededingingsbeleid moet aangepast worden, waardoor het voor boeren eenvoudiger wordt om een vuist te maken tegenover de groothandel. Het verbod op misbruik van marktmacht moet aangescherpt worden. Door inperking van de marktmacht van inkopers kan een groter deel van de marktprijs terecht komen bij de producenten.
  • 832. Om grote schommelingen in landbouwprijzen en overschotten te voorkomen, kan regulering van markt en productie nodig zijn.
  • 833. De regels voor langdurige pacht beschermen de pachter, maar maken deze pachtvorm buitengewoon onaantrekkelijk voor de verpachter. Om die reden worden er steeds meer kortdurende pachtcontracten afgesloten. Die pachttarieven rijzen echter de pan uit en zorgen voor het uitmergelen van akkergronden. De pachtwetgeving moet zo aangepast worden dat pacht een duurzaam financieringsinstrument voor de landbouw blijft.
  • 834. In veel gevallen gelden buiten de EU minder strenge milieueisen dan in de EU. Daardoor is er sprake van een ongelijk speelveld. Niet-duurzame import vanuit het buitenland moet daarom zoveel mogelijk voorkomen worden. Bij internationale handelsakkoorden moeten kwetsbare landbouwsectoren buiten schot blijven.
  • 835. De binding tussen boer en consument is zoek. Door de coronacrisis maakten mensen zich opeens zorgen over de voedselvoorziening en ‘ontdekten’ ze de boerderijwinkel op de hoek. Meer binding tussen boer en consument is noodzakelijk voor een duurzaam verdienmodel: een opgave voor alle schakels in de voedselketen. De overheid kan een bijdrage leveren door bijvoorbeeld het ondersteunen van non-bancaire financiering van duurzame landbouw op dure grond via lokale landcoöperaties en door regionaal in te kopen voor de eigen catering.
  • 836. CO2-vastlegging in de bodem, waterbuffering en extra biodiversiteit op boerenland kan op de markt gezet worden als zogenaamde ecosysteemdienst. Het Rijk moet dit stimuleren en faciliteren.
  • 837. De overheid moet de waterschappen en de landbouwsector ondersteunen bij het zoeken naar creatieve oplossingen voor voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 838. Economische en sociale kracht van regio’s is belangrijk. De aanpak en innovatiekracht van Regio Foodvalley is er een goed voorbeeld van hoe voedselproductie voor de toekomende tijd versterkt en uitgebreid kan worden. Dat biedt met name de boeren een duurzaam toekomstperspectief. Regio Foodvalley, ook met haar innovatiekracht in digitale transformatie, is dé proeftuin van Nederland waar kringlooplandbouw en andere vormen van landbouwinnovatie in praktijk wordt gebracht. Ook zie je daar dat onderwijs en wetenschap (zoals Wageningen University & Research) de innovatiekracht van boeren verder verstevigt. Daarom moet het Rijk hier alle steun aan geven.

Stikstof en Natura 2000

Nederland is een dichtbevolkt land met een vruchtbare delta. Tegelijkertijd herbergen onze Lage landen bijzondere natuurwaarden die beschermd moeten worden om zoveel mogelijk biodiversiteit te houden. Dat schuurt. Het strenge Natura 2000-regime voor onder meer stikstofgevoelige natuur botst met economische activiteiten en meer verkeer. Een goede uitweg uit de ontstane (juridische en ecologische) impasse is alleen mogelijk door een realistischer beschermingsregime in combinatie met emissiereductie en investeringen in goed natuurbeheer.

Voor boerenbedrijven moet gezond toekomstperspectief blijven bestaan. De SGP wil niet dat tal van bedrijven ten onder gaan door onhaalbare en eenzijdige emissie-eisen en Natura 2000-doelen.

  • 851. Boeren moeten ondersteund worden als ze investeren in emissiereductie bij de bron. Innovatieve technieken en methoden moeten snel erkend worden. Omdat sanering van bedrijven relatief duur is en minder opbrengt, moet er meer geld uit het budget worden besteed aan (innovatieve) emissiereductie op het boerenerf.
  • 852. Via de eerder genoemde afrekenbare stoffenbalans komt er een prikkel om stikstofemissies omlaag te brengen.
  • 853. Ongecontroleerde opkoop van veehouderijbedrijven door kapitaalkrachtige partijen via externe saldering moet voorkomen worden. Er moet ruimte komen om mee te investeren in emissiereductie op het boerenerf.
  • 854. Niet elke snipper natuur in een Natura 2000-gebied moet onder het juridische beschermingsregime vallen.
  • 855. Er moet niet langer gestuurd worden op en getoetst worden aan nationaal vastgestelde kritische depositiewaarden. Elk gebied is weer anders. Er moeten lokale depositiestreefwaarden komen. Het beleid moet hierop afgestemd worden. De landelijk, wettelijk vastgelegde doelen moeten van tafel. Stikstofrekenmodellen moeten zodanig aangepast worden dat deposities niet op detailniveau berekend worden.
  • 856. Voor kleine emissies en deposities moet een vrijstelling komen, zo nodig per gebied.
  • 857. Het beleid moet meer gebaseerd worden op lokale metingen en bezoeken in het veld.

Gewasbescherming

De plantgezondheid staat onder druk omdat steeds minder gewasbeschermingsmiddelen gebruikt mogen worden. Door extremere weersomstandigheden neemt de ziektedruk echter toe en zijn gewassen kwetsbaarder. Steeds vaker moeten boeren en tuinders dan ook met lede ogen aanzien dat ziekten en plagen hun gewassen aantasten. Inzet op het weerbaar maken van het teeltsysteem door goed bodembeheer, functionele agrobiodiversiteit en weerbare gewassen is daarom van belang, maar heeft tijd nodig. Goede gewasbescherming moet wel mogelijk blijven. Daarbij geldt: hoe meer effectieve middelen in de ‘medicijnkast’ staan, hoe verder boeren durven gaan met niet- chemische gewasbescherming.

  • 858. Het Europese toelatingsbeleid moet op de schop. Er is bijvoorbeeld volstrekt onvoldoende aandacht voor de beschikbaarheid van voldoende middelen. Evenmin is er oog voor toepassingen met emissiebeperkende maatregelen en het belang van een breed middelenpakket als ‘medicijnkast’ om gewassen optimaal te kunnen beschermen. Het is hoog tijd voor een systeemtoelating, waarbij een breed middelenpakket beschikbaar blijft als sprake is van een weerbaar teeltsysteem waarin primair ingezet wordt op niet chemische gewasbescherming.
  • 859. Als knelpunten in het middelenpakket niet voorkomen kunnen worden, moet Nederland, net als omringende landen, sneller vrijstellingen en ontheffingen verlenen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat boeren gedwongen worden hun bieten volvelds te bespuiten, omdat de milieuvriendelijkere zaadcoating niet meer mag.
  • 860. Voor groene gewasbeschermingsmiddelen moet een eenvoudiger en snellere toelatingsprocedure gaan gelden.
  • 861. Het Rijk moet investeren in praktijkonderzoek naar weerbare teeltsystemen en toepassing van functionele agrobiodiversiteit. Het vestigen van natuurlijke vijanden bij akkers moet worden gestimuleerd. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een deel van het budget dat er is voor het Europees landbouwbeleid.
  • 862. De overheid moet veredeling van weerbare rassen faciliteren door ruimte te geven voor nieuwe veredelingstechnieken, uitgezonderd technieken die soortgrenzen overschrijden.

Dierenwelzijn

Bij alle aandacht voor stikstof en klimaat, mag het belang van dierenwelzijn en diergezondheid zeker niet uit het oog verloren worden. Dieren behoren tot Gods schepping en hebben een eigen intrinsieke waarde. We mogen ze gebruiken, maar zeker niet misbruiken. Ze verdienen zorg en bescherming.

  • 863. Stalbranden veroorzaken veel dierenleed en zijn een zwarte bladzijde in het boerenleven. De overheid moet ondernemers ondersteunen bij het brandveiliger maken van hun stallen. Boeren moeten door de invoering van verplichte keuringen ervoor zorgen dat hun elektrische installaties op orde zijn. Ook effectieve bestrijding van knaagdieren is nodig omdat die door hun geknaag kortsluiting kunnen veroorzaken.
  • 864. Het Rijk moet de ontwikkeling en toepassing van vernieuwende en brandveilige stalsystemen ondersteunen.
  • 865. Een verbod op ‘megastallen’ klinkt sympathiek. Maar waar de grens getrokken moet worden is arbitrair. En de winst van een verbod op megastallen voor dierenwelzijn en milieu is minimaal. Gezien het huidige verdienmodel hebben veehouders vaak grotere stallen nodig om de investeringen in dierenwelzijn en milieu terug te kunnen verdienen. Dierenwelzijn hangt vooral af van de stalinrichting en het vakmanschap van de veehouder. Er zijn voldoende instrumenten om ongewenste schaalvergroting te verhinderen.
  • 866. Het massaal doden van vee en vernietigen van vlees (om economische redenen) bij uitbraken van dierziekten mag nooit meer voorkomen . Nederland moet zich daarvoor inzetten in Brussel.
  • 867. De veehouderij moet alert zijn op zoönosen, infectieziekten die van dier op mens kunnen overspringen. Dat geldt zowel de intensievere als de extensievere veehouderij.
  • 868. Doelstellingen om het antibioticagebruik verder terug te dringen mogen niet tot meer dierenleed lijden.
  • 869. Het verbod op het kappen van snavels moet teruggedraaid worden. Verenpikken blijkt in de praktijk lastig te voorkomen.
  • 870. Mogelijk dierenleed als gevolg van onbedwelmde slacht moet zoveel mogelijk voorkomen worden door strenge regels en goede controle. Voor ‘koosjere’ slacht moet ruimte zijn en blijven.
  • 871. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) moet voldoende capaciteit krijgen om onder meer mest- en vleesfraude op te sporen. Met het doorberekenen van keuringstarieven naar de sector moet terughoudend omgegaan worden.
  • 872. Het aantal proefdieren moet echt omlaag. De veiligheid van mensen mag daar echter niet door in gevaar komen. Daarom moet geïnvesteerd worden in alternatieven en is ook (juridisch) ruimte nodig om die alternatieven toe te passen.

Natuur

Flora en fauna zijn te waardevol om niet te beschermen, of dat nou in steden en dorpen is of op boerenland dan wel in natuurgebieden. De rijke verscheidenheid aan soorten en rassen is groot en ontzettend mooi. Die diversiteit is door God in de schepping gelegd. Ze draagt mede bij aan de weerbaarheid van ecosystemen. Een omgeving vol groen is een zegen. Die kan mensen tot rust brengen. Bossen slaan CO2 op en dragen bij aan een goed klimaat en een goede waterhuishouding.

Goed natuurbeheer en beschermen van de schepping is daarom een belangrijke opdracht. Boeren kunnen daarbij een belangrijke rol spelen.

Provincies hebben een centrale positie bij de uitvoering van het natuurbeleid. Het Rijk moet de regionale bestuurders in staat stellen hun rol om de natuur en leefomgeving te beschermen waar te maken. Belangrijk aandachtspunt daarbij is de opgave om ervoor te zorgen dat de natuur minder kwetsbaar is voor extreme droogte doordat het beter in staat is het water vast te houden.

  • 873. Het is goed dat in het kader van de stikstofproblematiek extra geld is uitgetrokken voor natuurbescherming. Voorkomen moet worden dat door de focus op het oplossen van juridische problemen beheerbudget ondoelmatig besteed wordt en er kansen blijven liggen.
  • 874. Een euro voor natuur kun je maar één keer uitgeven. Laat dat dan zijn voor goed beheer van bestaande gebieden door enerzijds de terrein beherende organisaties (zoals Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en de provinciale landschappen) en anderzijds door meer agrarisch en particulier natuurbeheer. Dat is stukken beter dan al die euro’s te steken in dure opkoopprogramma’s.
  • 875. Net als bij de monumentenzorg, zou het goed zijn als het beheer van de natuur mede wordt gefinancierd door private partijen. Bijvoorbeeld door een fonds voor laagrentende en langlopende leningen.
  • 876. Grootschalige bomenkap voor het verstoken van biomassa in energiecentrales kan niet de bedoeling zijn. Zorgvuldig bosbeheer moet voorop staan ook in het buitenland.
  • 877. Agrarische natuurverenigingen doen goed werk voor de bescherming van akker- en weidevogels. Het is van belang dat er voldoende budget is voor agrarisch natuurbeheer en dat gewerkt wordt met lange termijn contracten.
  • 878. Natuurcompensatiegelden blijven op de plank liggen omdat het nu vooral ingezet wordt voor aankoop van gronden. Deze gelden moeten ook ingezet worden voor meer natuurbeheer door boeren.
  • 879. Goede landbouwgrond zet je niet onder water. Natuurherstel moet primair gebeuren via buitendijkse maatregelen.
  • 880. Braakliggende terreinen worden waar mogelijk tijdelijk zo ingericht dat de natuur ervan kan profiteren.
  • 881. Er dient meer geïnvesteerd te worden in de teelt van bomen. Dat is niet alleen goed in het kader van de klimaatverandering, ook kan het de uitstoot van CO2 compenseren. En het is heel goed voor een betere luchtkwaliteit. Omdat er vooral veel kleine ondernemers in de bomenteelt werkzaam zijn en de kwetsbaarheid bij ziektes groot is, verdient onderzoek naar het vergroten van diversiteit en van innovatieve ontwikkeling van de bomenteelt landelijke steun.

Jacht

Jacht is een onmisbaar onderdeel van goed natuurbeheer. Het kan voorkómen dat populaties dieren te groot worden, waardoor honger en ziektes kunnen toeslaan, zoals bleek in de Oostvaardersplassen. Ook kan te veel wild leiden tot verkeersongelukken en grote schade aan akkers en tuinen. Jagers zijn verder nodig om te voorkomen dat teveel jonge weide- en akkervogels ten prooi vallen aan roofdieren. En er is geen duurzamer stukje vlees voor de consumptie dan wild.

  • 882. Stropers en jagers die zich misdragen moeten hard aangepakt worden. Juist de vele goedwillende jagers houden een oogje in het zeil in het buitengebied. De boa’s onder hen moeten voldoende middelen krijgen om op te treden.
  • 883. Jagers moeten meer ruimte krijgen voor de jacht op vossen en andere predatoren van weide- en akkervogels. Zo moet in de randen van de nacht gejaagd kunnen worden. Vossen zijn immers vooral ’s nachts actief.
  • 884. De wolf rukt op in dichtbevolkt Nederland. Het aantal schapen dat in relatief korte tijd is doodgebeten stijgt nog steeds, en hoe meer wolven er komen, des hoger het risico op nog meer slachtoffers. Er moet dan ook een streng beheerregime komen met, als de toestand gevaarlijk wordt, de mogelijkheid om ze af te schieten.
  • 885. Er zijn inmiddels zo veel ganzen in Nederland, dat jagers tijdelijk een landelijke vrijstelling dienen te krijgen om deze te bejagen. Boeren en tuinders moeten wel een vergoeding voor gewasschade kunnen blijven ontvangen.

Biotechnologie

Bij de praktische toepassing van biotechnologie past ontzag voor de orde in Gods schepping. Soortgrenzen dienen gerespecteerd te worden. Ook is voorzorg nodig met het oog op veiligheidsrisico’s.

  • 886. Het zodanig genetisch modificeren van dieren dat deze erfelijke veranderingen doorgegeven aan hun nakomelingen en het klonen van dieren moeten verboden blijven.
  • 887. Genetische modificatie van planten door soortvreemde genen ‘in te bouwen’, moet verboden worden, ook in de EU.
  • 888. Snellere veredeling van planten door gebruik van nieuwe technieken moet meer ruimte krijgen, uiteraard mits de soortgrenzen gerespecteerd worden.
  • 889. Afspraken over een verbod op patenten op planteneigenschappen moeten gehandhaafd worden. Het aloude kwekersrecht voldoet prima.

Visserij

Steeds meer mensen willen het liefst voedsel kopen dat gezond en dichtbij geproduceerd is. Wat dat betreft zijn we goed af met onze beroepsvissers op de Noordzee en in de binnenwateren. Als ze daar de ruimte voor krijgen tenminste.

Op de Noordzee is het dringen door de opkomst van enorme windparken en natuurreservaten. Ook de Brexit hangt nog steeds als een donkere wolk boven de Noordzee: mogen onze vissers straks nog wel in Britse wateren vissen? En met de aanlandplicht en het verbod op de pulskor zet de EU onze vissers ook nog eens de voet dwars terwijl juist de pulskorvisserij heel duurzaam is. Het is dan ook hoog tijd om het op te nemen voor onze vissers.

  • 890. De aanlandplicht dwingt vissers om ongewenste bijvangsten en onverkoopbare vissen aan land te brengen, terwijl die nog een overlevingskans hebben als ze overboord gezet worden. Zowel de bijvangst als de aanlandplicht moeten nu overboord. De hoeveelheid ongewenste bijvangst moet omlaag, maar niet op deze manier.
  • 891. Het gaat goed met de meeste vis in de Noordzee. Quota moeten beter meebewegen met de hoeveelheid vis die er in de zee zwemt.
  • 892. De overheid moet investeren in de ontwikkeling van innovatieve en duurzame vistechnieken en verduurzaming van de visserijvloot.
  • 893. Nederland moet zich blijven inzetten voor een verantwoorde terugkeer van de pulskor. Het kan niet zo zijn dat deze duurzame visserijmethode die aantoonbaar tot minder bodemberoering, ongewenste bijvangst en brandstofgebruik leidt, niet meer mag worden toegepast.
  • 894. Europese regels, zoals over het aanlanden van vis, de pk’s van kotters en de palingvisserij, moeten in héél Europa gelijk worden toegepast - en daadwerkelijk gehandhaafd.
  • 895. Als de Britten onze vissers toegang blijven bieden tot hun wateren, behouden zij de toegang tot onze markt. Deze koppeling is cruciaal voor de Brexit-onderhandelingen. Zo nodig moet er een Europese compensatieregeling komen om harde klappen van de Brexit voor de visserij op te vangen.
  • 896. Windparken moeten niet in visrijke gebieden geplaatst worden.
  • 897. Meer onderzoek is nodig naar de effecten van windparken op zee voor het onderwatermilieu.
  • 898. Natura 2000 mag de visserij niet verder aan banden leggen. De helft van de Noordzee wordt al nauwelijks bevist. Verdergaande plannen van de Europese Commissie voor uitbreiding van Natura 2000 gebieden op zee moet Nederland niet accepteren.
  • 899. Er moet voldoende ruimte blijven voor visserij op het IJsselmeer, gebaseerd op goed onderzoek van de visstand.

Hoofdstuk 12. Wonen

De uitdagingen op de woningmarkt zijn groot. Er is een tekort aan woningen, de woningvoorraad sluit niet altijd goed aan op de vraag en er ligt een grote verduurzamingsopgave. Werk aan de winkel dus! Het is belangrijk dat er aanbodgericht gebouwd wordt: bouwen wat nodig is en niet alleen als verdienmodel. Voor de SGP is de Bijbelse opdracht van ‘bouwen en bewaren’ een belangrijk uitgangspunt. Niet zomaar landelijke gebieden volbouwen, maar zorgvuldig met de natuur en de beschikbare ruimte omgaan.

‘Corona’ stelt ons voor extra uitdagingen op de woningmarkt. Zo zal het veelvuldig thuiswerken gevolgen hebben voor onze woonwensen. Maar wellicht heeft het ook gevolgen voor bouwregelgeving, denk aan de noodzaak van goede ventilatie. En ten slotte: door het vele thuiswerken zullen waarschijnlijk veel kantoorpanden leeg komen te staan. Dat biedt kansen om deze kantoren versneld om te bouwen tot woningen!

Zorgen voor voldoende aanbod van woonruimte moet eerst en vooral lokaal worden opgepakt. ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’ is daarom het motto van de SGP. De landelijke overheid moet faciliteren en stimuleren. Faciliteren door het scheppen van gunstige voorwaarden, door het beperken en stroomlijnen van (fiscale) regelgeving en door het beschikbaar stellen van financiële middelen om woningbouw te bevorderen. Stimuleren door het bevorderen van regionale samenwerking waarmee gemeente-overstijgende problemen op de woningmarkt opgelost kunnen worden. Op die manier zorgt het Rijk voor de randvoorwaarden. Het is aan de provincies om deze randvoorwaarden uit te werken en om gemeenten handvatten te geven om aan de slag te kunnen gaan.

De woonbehoefte van mensen en gezinnen verandert voortdurend. Een goede doorstroming is daarom van groot belang voor een gezonde woningmarkt. Op dit moment laat die doorstroming te wensen over. Dit ligt deels aan het beperkte aanbod van woningen, maar heeft ook te maken met de regels en regeltjes. De overheid kan daar wat aan doen, bijvoorbeeld door starters te helpen bij het vinden van een huis of door het aanjagen van de bouw van middeldure koop- en huurwoningen en sociale huurwoningen. Met name jongeren komen in de knel en kunnen geen betaalbare woning vinden; daar moet echt verandering in komen.

Daarnaast moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. Zo maken partners nu -om fiscale redenen- soms gebruik van twee woningen. Dit zorgt voor onnodige, extra druk op de woningmarkt.

Tegelijk is het van belang dat de oorzaken van de problemen op de woningmarkt onderkend worden. Gezinsverdunning en migratie zijn voorbeelden daarvan. Aandacht hebben voor de oorzaken kan de woningmarkt sneller uit het slop trekken. Zodat niet symptoombestrijding, maar een integrale aanpak van de woningmarkt voorop staat!

Algemeen

  • 900. Gemeenten zijn de eersten die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor goede en betaalbare woningen. Het Rijk moet daarbij zoveel als mogelijk op afstand blijven. Maar waar plaatselijk of regionaal knelpunten optreden door vastgelopen of knellende procedures, kan het Rijk een meer sturende rol vervullen, bijvoorbeeld door het aanwijzen van bouwlocaties. Daar moet zeer terughoudend mee om gegaan worden. Zeker als de zaak lokaal vastzit, zou allereerst de provincie meer mogelijkheden moeten krijgen om de impasse te doorbreken.
  • 901. De grote verantwoordelijkheid van decentrale overheden impliceert tevens dat deze overheden ruimte krijgen voor lokale initiatieven, gebaseerd op lokale behoeften.
  • 902. Om de woningmarkt op een goede manier vorm te geven, is regionale samenwerking tussen gemeenten en provincies noodzakelijk. Zo wordt voorkomen dat gemeenten enkel hun ‘eigen’ problemen oplossen. Het Rijk moet daar, als dat nodig is, de helpende hand bij bieden.
  • 903. Daarbij moet het Rijk erop toezien dat niet alleen in de grote steden, maar ook in de regio voldoende gebouwd wordt. Regionale spreiding van nieuwbouw is belangrijk!
  • 904. Het Rijk moet, gezamenlijk met de decentrale overheden, erop toezien dat er voldoende huizen beschikbaar zijn of komen in alle segmenten van de woningmarkt. De meeste aandacht moet gaan naar die segmenten waar de nood het hoogst is. Te denken valt aan betaalbare huurwoningen voor lage en middeninkomens, starterswoningen en levensloopbestendige woningen. Ook de bouw van sociale huurwoningen verdient een brede, gezamenlijke aanpak. Bij deze taak van het Rijk hoort ook het beschikbaar stellen van financiële middelen. Met financiële instrumenten kan het Rijk bijdragen om de woningmarkt van het slot te halen.
  • 905. Het feit dat het Rijk een belangrijke rol heeft in het aanpakken van de woningnood, zorgt ervoor dat de SGP open staat voor de terugkeer van een Ministerie van Volkshuisvesting.
  • 906. Het tekort aan woningen voor studenten is nijpend. Veel studenten kunnen nauwelijks een woning of kamer vinden. Daarbij komt dat de huurprijzen vaak enorm hoog zijn. Hier is actie nodig van alle betrokkenen. Het ombouwen van leegstaande kantoorpanden naar studentenhuisvesting kan hier een oplossing bieden. Maar los daarvan moet er veel meer aandacht zijn voor betaalbare studentenhuisvesting.
  • 907. De overheid moet bewerkstelligen dat de doorstroming binnen de woningmarkt voldoende is. Op dit moment is dat niet zo. Het is nu bijvoorbeeld lastig om van een sociale huurwoning naar een huurwoning in de vrije sector te verhuizen. Beleid om deze doorstroming te bevorderen is dan ook noodzakelijk. Dit kan bijvoorbeeld door het bevorderen van voldoende woningaanbod of door fiscale prikkels te hervormen.
  • 908. In de woningbouw moeten de bestaande regels en procedures worden vereenvoudigd en versoepeld. Dit geldt ook voor de regels die gemeenten stellen aan partijen die willen bouwen of uitbreiden. Denk ook aan de procedures voor de wijziging van een bestemmingsplan of de aanvraag van een omgevingsvergunning.
  • 909. Permanente bewoning van recreatiewoningen moet alleen mogelijk zijn onder strenge voorwaarden. Zo moeten er voldoende voorzieningen aanwezig zijn en moet de permanente bewoning noodzakelijk zijn gezien de lokale woonbehoefte. Ook moeten negatieve gevolgen van permanente bewoning van vakantiewoningen, zoals het risico op criminele activiteiten, ondervangen worden.
  • 910. Projectontwikkelaars moeten bouwgronden niet jarenlang braak laten liggen. Het is daarom zaak dat gemeenten en provincies meer mogelijkheden krijgen om snelle woningbouw te bewerkstelligen. Dit kan door het actief stimuleren van grondexploitatie (gezamenlijk met gemeenten) of verkoop met een aan tijd gebonden bouwplicht.
  • 911. Er moet meer ruimte komen voor meer flexibele bestemmingsplannen om aan de voortdurend wisselende woningbehoefte te voldoen.
  • 912. Om meer huizen te kunnen bouwen moet niet alleen binnenstedelijk, maar ook buitenstedelijk gebouwd kunnen worden. Tegelijk moeten we wel als een goed rentmeester met de beschikbare ruimte omgaan. Verdichten als het kan, uitbreiden als het moet!
  • 913. Tijdelijke woningen, tiny houses en flexwoningen zijn een oplossing om op korte termijn een tijdelijke krapte op te vangen.
  • 914. Om de leefbaarheid in woonwijken op peil te houden is het onder meer van belang dat er een breed en gevarieerd aanbod van woningen is en dat er voldoende groenvoorzieningen zijn. Bij nieuwbouw moet hier rekening mee gehouden worden.
  • 915. De normen van hypotheekverstrekking en de normen voor toegang tot de sociale sector dienen beter op elkaar te worden afgestemd om te voorkomen dat woningzoekenden tussen wal en schip belanden.
  • 916. Digitalisering en technologisering van de bouw zal de komende jaren steeds meer doorzetten. De overheid moet deze ontwikkelingen stimuleren en faciliteren. Hierdoor kan de bouw efficiënter worden, maar kunnen bijvoorbeeld ook faalkosten in de bouw verlaagd worden door constructies (digitaal) nauwkeuriger te testen op fouten.

De koopsector

  • 917. In de berekening van de financieringsruimte voor hypotheken moet rekening worden gehouden met een uitgavenpatroon dat recht doet aan de persoonlijke omstandigheden, zodat financiering voor bijvoorbeeld starters en eenverdieners niet onnodig wordt beperkt. hypotheekschuld. Er dienen daarom passende, lastenverlichtende maatregelen genomen te worden, zoals het afschaffen van het eigenwoningforfait en het verlagen van belastingtarieven. Het uitgangspunt blijft dat eigenwoningbezit wordt bevorderd.
  • 918. De SGP staat positief tegenover een versnelde afbouw of een versobering van de hypotheekrenteaftrek. Deze aftrek heeft, naast voordelen voor eigenwoningbezitters, helaas ook een verstorende werking op de woningmarkt als geheel, zoals hogere huizenprijzen en hogere schulden. Het is van groot belang dat een eventueel versnelde afbouw of versobering van de hypotheekrenteaftrek geen grote nadelige financiële gevolgen (als gevolg van een hogere belastingdruk) heeft voor eigenwoningbezitters met een
  • 919. De versobering van de hypotheekrenteaftrek kan bijvoorbeeld ingevuld worden door deze aftrek alleen voor starters beschikbaar te stellen. Of door de aftrek tot een maximumbedrag mogelijk te maken, bijvoorbeeld tot de NHG-grens van 325.000 euro. Hierdoor kan de aftrek doelgerichter en effectiever ingezet worden.
  • 920. Om starters een betere positie op de woningmarkt te geven is bouwsparen een effectief middel. Hierdoor dalen de hypotheeklasten en wordt sparen voor een eerste woning gestimuleerd. Mocht de hypotheekrenteaftrek versneld afgebouwd of versoberd worden, kan bouwsparen ook de negatieve effecten voor starters verminderen. De SGP staat daarnaast positief tegenover maatregelen die jongeren een eerlijkere kans geven op de woningmarkt.
  • 921. Hypotheekverstrekkers moeten ervoor zorgen dat hypotheken op redelijke wijze kunnen worden overgesloten, zonder onnodig hoge vergoedingen te rekenen.
  • 922. De Nationale hypotheekgarantie (NHG) moet een instrument zijn dat gericht is op starters en anderen die dit echt nodig hebben. De grens van de NHG moet daarom niet worden verhoogd.
  • 923. De Loan to Value (het maximumpercentage van de hypothecaire lening in verhouding tot de waarde van het onderpand) moet niet worden verlaagd. Wel kan deze indicator meer flexibel vormgegeven worden, door bijvoorbeeld de gemiddelde WOZ-waarde van vijf jaar als de ‘waarde’ van het pand te nemen. Hierdoor werken sterke schommelingen in woningwaardes minder door in de leencapaciteit, wat een stabiliserend effect op de woningmarkt heeft.

De huursector

  • 924. De heffingsvermindering op de verhuurderheffing voor bouw van sociale huurwoningen (RVV Nieuwbouw) moet uitgebreid worden. Dit geeft woningcorporaties meer financiële ruimte en zorgt voor meer nieuwbouw van sociale huurwoningen.
  • 925. De verhuurderheffing en de vennootschapsbelasting zorgen voor een hogere belastingdruk voor woningcorporaties. De uitgaande kasstromen die hiermee gepaard gaan, kunnen niet ingezet worden voor bijvoorbeeld nieuwbouw van sociale huurwoningen en voor de verduurzaming daarvan. Daarom moet de belastingdruk voor woningcorporaties verlaagd worden zodat ze meer middelen hebben om te doen wat ze moeten doen: zorgen voor goede en betaalbare woningen. Deze verlaging kan ook als een prikkel ingezet worden: lastenverlichting in ruil voor energiebesparende maatregelen of voor extra sociale woningbouw.
  • 926. Woningcorporaties hebben op dit moment de mogelijkheid om incidenteel en onder strenge voorwaarden óók te bouwen voor andere groepen dan mensen met een laag inkomen. Die mogelijkheid moet meer gebruikt kunnen worden. Daarmee kan iets worden gedaan aan het krappe aanbod van middeldure huurwoningen, en dat bevordert ook weer de doorstroming.
  • 927. Met het oog op bijvoorbeeld verduurzaming en andere stijgende lasten is het redelijk dat verhuurders de huur jaarlijks laten stijgen. Daarbij moeten de verhuurders wél rekening houden met de portemonnee van de huurders. Om scheefwonen tegen te gaan kan in de sociale huursector stapsgewijs een extra huurverhoging worden opgelegd als het inkomen van de huurder aanmerkelijk hoger wordt dan voor de toegang tot de sociale huursector toegestaan is.
  • 928. Het is belangrijk dat de huurregelgeving recht doet aan zowel de positie van huurders als de positie van verhuurders en dat de balans tussen rechten en plichten tussen deze groepen zo veel mogelijk in balans is.
  • 929. Om te voorkomen dat de beschikbaarheid van sociale huurwoningen verder onder druk komt te staan, moet het mogelijk zijn om houders van een verblijfsvergunning – voor zover passend bij hun situatie - te huisvesten in niet-zelfstandige woonruimten.

Verduurzaming

In de gebouwde omgeving wordt hard gewerkt aan het duurzamer en energiezuiniger maken van woningen. Daarbij moet het uitgangspunt zijn: het is betaalbaar, betrouwbaar en haalbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor woningcorporaties, waarbij de kosten van de verduurzaming zowel voor de verhuurders als de huurders op te brengen moeten zijn. En dat geldt evenzeer voor particuliere verhuurders en eigenwoningbezitters.

  • 930. Voor nieuwbouw kan aardgasvrij de norm zijn, voor bestaande bouw moet de focus liggen op energiebesparing.
  • 931. Bij de locatiekeuze en inrichting van woonwijken moeten gemeenten en provincies veel beter rekening houden met de effectieve benutting van mogelijkheden voor energiebesparing en (verschillende vormen van) hernieuwbare energie.
  • 932. Alle woningbezitters (eigenwoningbezitters, woningcorporaties, particuliere verhuurders, etc.) hebben zo hun eigen af- en overwegingen als het gaat over verduurzaming. Of het nu gaat over het nut en de noodzaak, maar niet minder over de vraag: kunnen we dit wel betalen? Dat is per persoon of verhuurder totaal verschillend. Daarom is het van groot belang dat er zo veel mogelijk per categorie passende duurzaamheidsmaatregelen genomen worden, waarin maatwerk een belangrijk uitgangspunt is.
  • 933. Extra investeringen in verduurzaming moeten in verhouding staan tot het rendement. De lasten om de laatste stap naar bijvoorbeeld een hoger energielabel te maken, staan soms niet in verhouding tot de extra verduurzaming die het oplevert. De overheid moet daarom niet slechts focussen op labels of theoretische specificaties, maar op daadwerkelijke energiebesparingen.
  • 934. De overheid moet ervoor zorgen dat gebouwgebonden financiering van woningverduurzaming mogelijk wordt (meer hierover is te vinden in Hoofdstuk 9. Energie en Klimaat).

Ruimte

In een dichtbevolkt land als Nederland is het passen en meten. Er is ruimte nodig voor nieuwe huizen, landbouw, natuur, recreatie, vervoer, duurzame energieprojecten, en ga zo maar door. Dat betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden door het Rijk, gemeenten en provincies.

Voor de SGP zijn bij de keuze hoe we het land willen inrichten een aantal uitgangspunten leidend: rentmeesterschap aan de voorkant van ruimtelijke procedures, behoud van landschappelijke en culturele waarden, ‘centraal wat moet, decentraal wat kan’ als sturingsfilosofie, met ruimte voor initiatieven van burgers en ondernemers en respect voor eigendomsrechten. Het benutten van de ruimte voor wonen, werken, verplaatsen en recreëren moet op een zorgvuldige en evenwichtige manier plaatsvinden, zodat de leefomgeving voldoende kwaliteit behoudt, ook voor toekomstige generaties.

  • 935. Samen met decentrale overheden moet het Rijk inzetten op benutting van leegstaande kantoor- en winkelpanden voor appartementen en distributielocaties.
  • 936. In stedelijke gebieden moeten experimenten komen met gebiedsinvesteringszones, waarbij gebiedsontwikkeling en herinrichting bekostigd worden uit de waardestijging van bestaand vastgoed en nieuwe functies.
  • 937. Steeds meer stallen en schuren op het platteland komen leeg te staan, met bijbehorende verpaupering en mogelijk criminele activiteiten als ongewenst gevolg. Daarom moet sloop of herbestemming worden gestimuleerd, bijvoorbeeld via de fiscus of door gebruik te maken van wettelijke mogelijkheden op het gebied van de ruimtelijke ordening. Blijvende landbouwbedrijven verdienen uiteraard voldoende ruimte om door te kunnen gaan.
  • 938. Klimaatadaptatie, energietransitie, gebiedsontwikkeling: burgers zitten er bepaald niet op te wachten dat om de paar jaar de straat opgebroken wordt. Om gemeenten financieel in staat te stellen om noodzakelijke werkzaamheden in één keer uit te voeren, zouden bepaalde uitgaven die voor later op de rol staan naar voren gehaald moeten kunnen worden. Er komt een Rijksfonds om dat financieel mogelijk te maken.
  • 939. Onteigening moet zeker niet makkelijker gemaakt worden. De SGP vindt goede bescherming van grondeigendom belangrijk. Eventuele onteigeningsvoorstellen moeten gepaard gaan met een passende compensatie.
  • 940. Bij gebiedsontwikkeling moet eerst nagedacht worden over de gevolgen voor mobiliteit, bereikbaarheid, verkeersveiligheid, waterberging en -veiligheid.
  • 941. Het ruimtelijk beleid voor de inpassing van windparken en zonneweiden moet aangescherpt worden. Omwonenden moeten niet alleen opgezadeld worden met de lasten, maar ook naar evenredigheid meeprofiteren van de opbrengsten. Gemeenten en provincies moeten voldoende ruimte krijgen om eisen te stellen aan de (landschappelijke) inpassing van zonneweiden. Zonnepanelen horen op daken en niet op vruchtbare landbouwgrond. Verder moet over de ruimtelijke inpassing betere regionale en provinciale afstemming plaatsvinden, zodat windparken en zonneweides niet zomaar tegen de grenzen van buurgemeenten en –regio’s geplaatst worden.

Omgevingswet

De Omgevingswet is vastgesteld, maar nog niet van kracht. De voorbereiding vergt veel tijd. De impact is groot. Het is belangrijk om de doelen voor ogen te blijven houden: duidelijke en eenvoudige regels voor burgers en ondernemers, kortere procedures, meer ruimte voor plaatselijke afwegingen en meer samenhang in het beleid voor de inrichting van wijken, dorpen en landschappen. In de uitvoeringspraktijk zullen nog veel knelpunten ontstaan. Het is van belang dat op basis van periodieke evaluaties tijdig wordt bijgestuurd.

  • 942. De Nationale Omgevingsvisie is nu een vergaarbak van ideeën, opgaven en vergezichten. Er zijn grote ruimtelijke opgaven in verband met de energietransitie, woningbouw, mobiliteit en natuur. De Nationale Omgevingsvisie moet duidelijk maken waar opgaven en ontwikkelingen met elkaar botsen of elkaar versterken, én keuzes maken. Decentraal wat kan, alleen centraal wat moet.
  • 943. De invoering van de Omgevingswet leidt niet alleen tot een verandering van wetgeving en procedures, maar moet ook gepaard gaan met een verandering van de bestuurscultuur voor het vinden van een evenwichtige balans tussen bouwen en bewaren. Het Rijk moet ervoor zorgen dat gemeenten voldoende kennis en capaciteit hebben om deze slag te maken. En dat opschaling van gemeenten daarvoor niet nodig is.
  • 944. Het Digitaal Stelsel Omgevingswet moet goed op orde zijn vóórdat de Omgevingswet van kracht wordt.
  • 945. Innovatie en creativiteit verdienen ruimte. Om goede toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel in de Omgevingswet te faciliteren dienen doelvoorschriften duidelijk geformuleerd te worden. Ook moet de Adviescommissie toepassing en gelijkwaardigheid bouwvoorschriften (ATGB) omgevormd worden naar een Adviescommissie toepassing en gelijkwaardigheid omgevingsvoorschriften.
  • 946. Bij omgevingsvisies wordt steeds verder vooruit gekeken. Omgevingsplannen krijgen een meer globale invulling dan bestemmingsplannen. Dat zorgt voor steeds meer schaduwschade en indirecte planschade voor onder meer huizenbezitters. Er moet een werkgroep komen die voorstellen doet om huizenbezitters meer zekerheid te geven.
  • 947. Omgevingsagenda’s en bestuursakkoorden zijn geen instrumenten uit de Omgevingswet. Voorkomen moet worden dat de inspraakmogelijkheden voor en rechtsbescherming van burgers en ondernemers op deze manier worden omzeild of ondergraven.
  • 948. Het Rijk moet niet alleen mee-investeren in een handvol perspectiefgebieden, maar ook actief betrokken zijn bij de grote transitieopgaven elders in het land, zowel in stedelijke als landelijke gebieden.
  • 949. Invoering van de omgevingswet mag gemeenten en provincies geen extra geld kosten.

Hoofdstuk 13. Economische Zaken

Bouwen en bewaren is een bijzondere taak en opgave voor het bedrijfsleven. Ondernemers zorgen voor banen, belangrijke producten en diensten en innovatieve oplossingen. Veel ondernemers hebben zware maanden achter de rug met –direct of indirect– grote omzetverliezen. Het coronavirus heeft Nederland en de wereld in een ernstige crisis gestort, met alle mogelijke gevolgen van dien voor vrijwel alle sectoren van de economie, de financiën en de werkgelegenheid. Noodzakelijke investeringen in woningbouw, verduurzaming en innovatie staan onder druk. De toekomst is onzeker. Niet het minst voor de families achter deze bedrijven.

In de huidige ongewisse omstandigheden is het goed dat de regering waar dat maar enigszins kan, bedrijven ondersteunt. Financieel, maar vooral door te investeren in innovatie en ondernemers de ruimte te geven hun handen uit de mouwen te steken. Dat geeft vertrouwen. Internationaal scoort Nederland niet heel goed als het gaat om publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling. De coronacrisis leert ons dat teveel afhankelijkheid van het buitenland kwetsbaar maakt. Het is van belang om onszelf uit de crisis te innoveren en de eigen maakindustrie te ondersteunen.

De SGP zet zich graag in voor het mkb en het familiebedrijf. Veel ondernemerschap en banen zitten juist hier. Kleine bedrijven zijn relatief kwetsbaar omdat zij nu eenmaal niet beschikken over een administratieafdeling die nodig is om alle rompslomp en subsidieregelingen goed bij te houden. Het mkb maakt ook minder kans bij investeringsregelingen, bijvoorbeeld via Invest-NL. Dat verdient aandacht. Familiebedrijven blinken vaak uit in zorg voor de omgeving, goed werkgeverschap en innovatief vermogen. Dat verdient steun, bijvoorbeeld via de bedrijfsopvolgingsregeling.

Tussen de tekentafel van ‘Den Haag’ en de ondernemerspraktijk in het land bestaat nog altijd een grote kloof die nadelig uitpakt voor de mensen die het geld verdienen. Op dit punt is er door betere afstemming nog heel wat winst te halen.

De toenemende digitalisering en globalisering vragen van het Rijk actie om de economische en digitale veiligheid te beschermen en de digitalisering verder in goede banen te leiden. Te denken is aan individueel eigenaarschap van data, een meerjarig investeringsprogramma, inzet van veiligheidsdiensten om digitale sabotage en economische spionage aan te pakken en meer aandacht voor cyberveiligheid bij bedrijven.

De SGP is voorstander van een markteconomie, maar wil tegelijkertijd waken voor ‘a-moreel economisme’: het marktdenken mag niet leidend worden voor politieke besluitvorming. Volgens de Bijbelse grondnorm van gerechtigheid stelt de overheid paal en perk aan de marktmacht en komt zij op voor het goed recht van mensen in kwetsbare posities. Gods geboden vormen het richtsnoer, ook voor het economisch leven. Daarom heeft verantwoord economisch handelen oog voor de effecten op de samenleving en de schepping. En daarom hecht de SGP groot belang aan rust op zondag. Mensen hebben rust en ruimte nodig om God te eren en te danken. Veel mensen geven ook dagelijks zorg aan hun gezins- of familieleden, besteden tijd aan het opvoeden van kinderen en aan vrijwilligerswerk. Al telt de waarde daarvan niet of nauwelijks mee in de rekenmodellen, volgens de SGP is die van grote betekenis voor het welzijn van mensen en het welvaren van de samenleving.

Ondernemen

  • 950. Voor het mkb is het vaak lastig om (nieuwe) leningen af te sluiten bij gewone banken. Het is belangrijk dat banken hun kerntaak goed vervullen, ook voor het mkb. Daarnaast zou het goed zijn als er meer gebruik kan worden gemaakt van non-bancaire financiering, bijvoorbeeld door crowdfundingplatforms. Daartoe zouden die platforms beter toegang moeten krijgen tot garantstellingen van de overheid.
  • 951. In onzekere tijden moeten start-ups tegen de stroom in zwemmen. Ze moeten altijd op steun kunnen rekenen via bijvoorbeeld Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen.
  • 952. Kleine leveranciers moeten soms weken, zo niet maanden wachten op de uitbetaling van facturen door grote afnemers. De mededingingsautoriteit moet de bevoegdheid krijgen om de wettelijke betalingstermijnen te controleren en misbruik aan te pakken. Overheden hebben een voorbeeldfunctie en moeten alleen al om díe reden op tijd betalen.
  • 953. De coronacrisis leert ons dat er kansen liggen voor meer thuiswerken. Dat leidt tot minder verkeersdrukte en soms kan het zelfs de productiviteit vergroten. Het Rijk moet samen met het bedrijfsleven onderzoek doen naar en een programma opzetten voor slim thuiswerken.
  • 954. Nederlandse scheepswerven moeten opboksen tegen buitenlandse werven die staatssteun krijgen van hun eigen regering. Dat is erg nadelig voor onze concurrentiepositie. Daarom moet de garantieregeling scheepsbouw blijven bestaan.
  • 955. In het aanbestedingsbeleid dient de nationale, kennisgevoelige industrie voorrang te krijgen.
  • 956. Het (technisch) onderwijs sluit niet altijd aan op wat bedrijven nodig hebben. Het is van belang dat meer vakmensen uit de praktijk ook een deel van de week voor de klas gaan staan. Dit moet fiscaal gestimuleerd worden.
  • 957. Sociaal ondernemerschap moet aangemoedigd worden. Voor bedrijven die maatschappelijke impact belangrijker vinden dan alleen maar winst maken, moet er een apart label of statuut komen.
  • 958. Het mededingingsbeleid moet zo aangepast worden dat er meer ruimte komt voor het maken van afspraken tussen bedrijven over verduurzaming.
  • 959. Bedrijven staan in de frontlinie van de energietransitie. Het moet voor hen haalbaar en betaalbaar blijven. Ze verdienen steun bij omschakeling en innovatie (meer hierover in Hoofdstuk 9. Energie en Klimaat).

Aanpak regeldruk

  • 960. Toetsing van de regeldruk bij nieuwe regels moet beter. Ambtenaren moeten meer in de huid van ondernemers kruipen: welke stappen moeten ondernemers precies zetten en wat betekent dat voor hen? Verder moet de stapeling van regels betrokken worden in deze toets. Daarbij moet gekeken worden naar de impact op kleine, middelgrote respectievelijk grote bedrijven. Iedere bedrijfsomvang heeft zijn eigen uitdagingen.
  • 961. Kleine bedrijven tot tien man personeel zijn relatief kwetsbaar voor de regels voor ontslagbescherming, uitstroom van personeel, ziekteverzuim en privacybescherming. Denk aan de situatie dat een van de weinige werknemers uitvalt door ziekte, terwijl wel het loon doorbetaald moet worden. Dergelijke regeldruk en onduidelijkheid hierover houdt zzp’ers en kleine bedrijven tegen om mensen in dienst te nemen. Er moet gekeken worden naar vereenvoudiging en verduidelijking, en zo nodig naar een apart, soepeler regime voor kleine ondernemingen.
  • 962. Subsidieregelingen zijn soms erg ondoorzichtig, waardoor ondernemers zich genoodzaakt voelen dure adviseurs in de arm te nemen. Er moet een mkb-toets komen bij nieuwe subsidieregelingen voor het bedrijfsleven.
  • 963. Onnodige regeldruk en overbodig werk, zoals het verplicht jaarlijks keuren van werkmaterialen en een verplicht thuiswerkprotocol ook als er niemand thuis werkt, moet aangepakt worden.
  • 964. Marktkooplui dreigen als gevolg van de Europese Dienstenrichtlijn te maken te krijgen met kortdurende standplaatsvergunningen, waardoor ze grote risico’s moeten nemen. Het Rijk moet samen met gemeenten voorkomen dat ondernemers in deze sector het leven zuur gemaakt wordt.
  • 965. Voorkomen moet worden dat ondernemers telkens opnieuw dezelfde data en kopieën van overheidsdocumenten door moeten geven. Er moet een eind komen aan dit tijdslurpende en ergerniswekkende meerwerk.
  • 966. Communicatie met de overheid is vaak omslachtig en kost veel tijd. Het moet mogelijk worden om als ondernemer direct te kunnen reageren op individuele beschikkingen en besluiten van de overheid door toevoeging van directe links voor het stellen van vragen of het indienen van bezwaren.

Meer innovatie

  • 967. Via Invest-NL moet niet alleen geïnvesteerd worden in start-ups die snel op kunnen schalen en geld in het laatje brengen, maar ook in start-ups die meer tijd nodig hebben maar wel een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan maatschappelijke opgaven, zoals de energietransitie.
  • 968. De subsidie voor de regeling MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren moet omhoog. Het is een aanjager voor samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen. Ook moet er meer geld komen voor praktijkgericht onderzoek door hogescholen in samenwerking met het regionale mkb.
  • 969. De overheidstoeslag voor publiek-private samenwerking moet van 30 naar 50% om echte innovaties van de grond te krijgen.
  • 970. De stap van het ontwikkelen van een prototype van een innovatief product of proces naar het vermarkten ervan is groot. Demonstratieprojecten kunnen het verschil maken. De demonstratieregeling energie-innovatie moet daarom uitgebreid worden naar andere sectoren.
  • 971. Er moeten aparte innovatiebudgetten en meerjarige programma’s komen voor innovatiegericht inkopen door de Rijksoverheid.
  • 972. Gerichte innovatiestimulering levert per euro overheidsgeld meer innovatie op dan algemene fiscale regelingen. De innovatiebox, waarbij bedrijven minder belasting betalen over innovatieve winsten, kan versoberd worden om budget vrij te spelen voor gerichte innovatiestimulering.
  • 973. Het huidige octrooisysteem moet toegankelijker gemaakt worden voor bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf en start-ups.

Economische veiligheid

  • 974. Buitenlandse mogendheden kunnen gebruik maken van economische activiteiten om onze nationale veiligheid te ondermijnen. Denk aan digitale sabotage, economische spionage en het inwinnen van informatie over civiele technologie voor militaire doeleinden. Veiligheidsdiensten moeten meer ingezet worden om onderzoek te doen naar de economische veiligheid en om ongewenste beïnvloeding sneller in beeld te krijgen. Er moet daarom een meldpunt komen voor digitale financieel-economische spionage.
  • 975. Nederland moet zich actief inzetten voor Europese regels die ervoor zorgen dat niet- Europese bedrijven uit landen waar geen afspraken mee zijn gemaakt minder snel kunnen meedingen naar overheidsopdrachten.
  • 976. Er moet een Rijksbrede regeling komen voor de bescherming van veiligheidsbelangen en vitale processen bij overheidsopdrachten.
  • 977. Er moet een meldplicht en een meldpunt komen voor buitenlandse investeringen in vitale infrastructuur en in bedrijven die hoogwaardige technologie ontwikkelen waarbij de nationale veiligheid in het geding is.
  • 978. De overheid moet de bevoegdheid krijgen om bij ongewenste buitenlandse overnames (tijdelijk) beslag te leggen op strategische goederen en kennis die van belang zijn voor de nationale veiligheid.
  • 979. Bij grote overheidsopdrachten die raken aan de nationale veiligheid moet Europese aanbesteding vermeden worden.

Nederland digitaal

We doen steeds meer online. Digitale oplossingen buitelen over elkaar heen. Velen zien de grote kansen. Maar er zijn ook gevaren en kwetsbaarheden, zoals cybercrime, digitale marktmacht en de verspreiding van porno. De maatschappelijke onrust over de gezondheidsrisico’s van oprukkende 5G- antennes neemt toe. De overheid moet zich daarom niet afwachtend, maar proactief opstellen en daarbij waken over de digitale veiligheid en de digitale soevereiniteit.

  • 980. Bedrijven moeten transparant zijn over het gebruik van data van burgers.
  • 981. De SGP wil toe naar zoveel mogelijk ‘individueel eigenaarschap’ van data. Niet de autofabrikant en het energiebedrijf, maar de auto- en de woningbezitter moeten bepalen wat er met ‘hun’ data gebeurt.
  • 982. Ondernemers moeten ondersteund worden bij het werken aan meer cyberveiligheid. De inzet en capaciteit van het Digital Trust Centre moet versterkt worden.
  • 983. Overheid en bedrijfsleven dienen afspraken te maken over de cyberveiligheid van kritieke infrastructuur. Hogere veiligheidsstandaarden voor de kritieke delen van de digitale processen zijn absoluut noodzakelijk. Cruciaal is het frequent en grootschalig testen van de beveiliging.
  • 984. De bevoorrading van supermarkten is belangrijk voor onze samenleving. Onderzoek is nodig naar de digitale kwetsbaarheid van deze logistiek.
  • 985. Eén ministerie moet coördinerend zijn voor het thema digitalisering en daarin een aansturende rol spelen, zoals het ministerie van Financiën dat doet bij de begrotingen en het ministerie van Economische Zaken bij de regeldrukaanpak. Het gebeurt nu nog te vaak dat projecten heen en weer geschoven worden tussen departementen en op een dood spoor belanden. Zo werkt het niet. Voor digitalisering is ook een meerjarig investeringsprogramma nodig.
  • 986. Voor grootschalige uitrol van 5G is snel meer onderzoek nodig naar de veiligheidsrisico’s. Gemeenten moeten voldoende ruimte houden om 5G-antennes op risicolocaties te weren.
  • 987. De potentie van kunstmatige intelligentie (AI) is groot. Het is wel van belang dat rekening gehouden wordt met ethische kaders en publieke waarden. AI-systemen moeten voldoen aan de principes van proportionaliteit, subsidiariteit, dataminimalisatie en transparantie.
  • 988. De regels voor verkoop van riskante AI-systemen aan buitenlandse partijen moeten aangescherpt worden. We moeten ook zelf investeren in kunstmatige intelligentie om te voorkomen dat China en de VS alle touwtjes in handen krijgen.
  • 989. Grote digitale platforms, als Airbnb en bol.com, trekken veel marktmacht naar zich toe terwijl ze een vreemde eend in de bijt van het mededingingsrecht zijn. Mededingingsregels en het mededingingstoezicht moeten zo aangepast worden dat de macht van grote digitale platforms zodanig aan banden wordt gelegd dat concurrentie mogelijk blijft. Ook de macht van grote communicatieplatforms als Facebook in het sturen van het maatschappelijke debat verdient kritische aandacht.
  • 990. Waarden en normen gelden ook voor de digitale wereld. De overheid moet zorgdragen voor het ontwikkelen en toepassen van digitale ‘spelregels’.
  • 991. Netneutraliteit mag internetfiltering niet onmogelijk maken. Via filtering kunnen burgers zichzelf en hun kinderen beschermen tegen onder meer webpagina’s met porno, andere onzedelijke beelden en geweld.
  • 992. Niet iedereen kan in een digitale samenleving goed meekomen. Hier moet aandacht voor zijn. Zo moet de overheid afspraken maken met het bedrijfsleven om kwetsbare groepen te beschermen tegen cybercrime. Overheidsdienstverlening dient in principe ook voor groepen met een achterstand in de digitale samenleving goed bereikbaar te zijn.

Hoofdstuk 14. Financiën

Overheidsfinanciën raken ieder gezin, iedere familie, iedere ondernemer. Ze raken ons allemaal. Deze realiteit ligt aan de basis van de zeven concrete uitgangspunten die de SGP heeft als het gaat om de overheidsfinanciën:

  • 1. Er vindt een opwaardering plaats van onbetaalde of deels betaalde arbeid, zoals mantelzorg en vrijwilligerswerk.
  • 2. De kloof tussen een- en tweeverdieners wordt gedicht. Het belastingstelsel moet gezinsvriendelijk worden, en er moet meer geld komen voor gezinnen.
  • 3. Om de werkgelegenheid te stimuleren moeten de lasten op arbeid omlaag.
  • 4. De overheid gaat belasten naar gezinsdraagkracht.
  • 5. De ontwikkeling van de koopkracht moet evenwichtig verdeeld zijn tussen rijk en arm, oud en jong.
  • 6. Om de werkgelegenheid en de economische groei te stimuleren moeten de lasten voor ondernemers (met name voor het midden- en kleinbedrijf) omlaag.
  • 7. De overheidsfinanciën moeten degelijk zijn en vertrouwen wekken.

Niet alleen burgers moeten verstandig met hun geld omgaan, de staat moet dat ook. De overheid beheert namelijk ons belastinggeld en moet daar zorgvuldig mee omgaan. Kort samengevat: als je een euro wilt uitgeven, moet je die ook verdienen, en daarna kun je die maar één keer uitgeven. Dat is een voluit Bijbels uitgangspunt: in de Bijbel staan talloze teksten die oproepen om op een verstandige wijze met geld en goed om te gaan en om als een goed rentmeester de financiën te beheren.

Dat houdt óók in dat we in goede tijden moeten sparen voor magere jaren. De andere kant van die medaille is dat, als het minder gaat, de eerdere zuinigheid zich uitbetaalt in de mogelijkheid om de opgebouwde reserves aan te spreken om bedrijven en burgers te helpen en de economie tijdelijk en doelgericht te ondersteunen. Verder is het niet meer dan logisch dat het belastinggeld op een doelmatige en doeltreffende manier ingezet wordt, zodat overheidsbeleid niet alleen financieel degelijk, maar ook financieel rechtmatig is.

De coronacrisis stelt ons op financieel vlak voor ongekende uitdagingen. In een paar maanden tijd steeg de werkloosheid, groeide de staatsschuld tot grote hoogte en sloeg het begrotingsoverschot om naar een enorm tekort. Hoe de wereld er na ‘corona’ uitziet weten we niet. Maar de verwachting is wel dat we, op financieel-economische vlak, mindere jaren tegemoet gaan. Toch mogen we, ondanks dit vooruitzicht, onze hoop op God vestigen. Hij zorgt niet alleen in goede jaren voor ons, ook in financieel-economisch mindere jaren zorgt God voor ons, en mogen we ons vertrouwen op Hem stellen.

Door de opgebouwde reserves hoeven we nu niet meteen fors te bezuinigen, met het risico dat daarmee de crisis alleen maar heviger wordt. Op bepaalde terreinen zijn op korte termijn juist investeringen nodig, denk aan de zorg, gezinnen, veiligheid en defensie. Tegelijkertijd vraagt het wel om heldere, verstandige keuzes, zodat de staatsschuld over enkele jaren weer kan dalen. Het zou heel onrechtvaardig en oneerlijk zijn om toekomstige generaties onnodig met een torenhoge schuld op te zadelen.

De coronacrisis geeft ook stof tot nadenken. Allereerst laat zij zien hoe afhankelijk we als mensen zijn. Ook in financieel opzicht zijn we afhankelijk van de zegen van God! Die afhankelijkheid geldt als er veel geld binnen komt, maar ook als we wat krapper bij kas zitten. Daarnaast heeft deze crisis het nut en de noodzaak van een financieel degelijk beleid laten zien. Doordat we de afgelopen jaren de staatsschuld hebben laten dalen, kon de regering nu burgers en bedrijven tijdelijk financieel tegemoet komen. Ten slotte: ‘corona’ laat ook zien dat financiële zekerheden niet zo zeker zijn als ze soms lijken. Tienduizenden mensen zaten plotseling thuis, voor duizenden ZZP’ers lag het werk van de ene op de andere dag stil en logistieke aanvoerlijnen bleken niet zo stabiel als gedacht. Belangrijke lessen om van te leren!

  • 993. In goede jaren moeten we sparen voor magere jaren. Tekorten op de begroting moeten voorkomen worden, overschotten moeten zo veel mogelijk ingezet worden om de staatsschuld te verlagen.
  • 994. Juist in magere jaren, zoals we die nu meemaken, is begrotingsdiscipline nodig. Dat betekent concreet: de staatsschuld niet onnodig laten oplopen en binnen enkele jaren de staatsschuld weer laten dalen. De rekening, ook van de coronacrisis, moet een keer betaald worden!
  • 995. De houdbaarheid van de overheidsfinanciën staat er niet goed voor. De verwachting is dat de kosten op de lange termijn uitstijgen boven de inkomsten. Dat komt bijvoorbeeld door oplopende zorgkosten en de vergrijzing, maar ook door het beleid van de afgelopen jaren. Het is van belang dat we dit zogenoemde houdbaarheidstekort laten omslaan naar een houdbaarheidsoverschot. Zodat we de rekening van nu niet bij de werkenden van later leggen.
  • 996. De regering moet zich richten op kerntaken en efficiënt werken. Concreet betekent dit: snoeien in het woud van regels, minder subsidies en minder overheidsbemoeienis.
  • 997. De uitgaven van de staat moeten goed besteed worden. Om die uitgaven te kunnen beteugelen, is een kleine(re) en daadkrachtige overheid nodig. Een overheid die haar grenzen kent.
  • 998. Voor alle overheidsinstanties geldt dat er voldoende budgettaire ruimte moet zijn, zodat elke instantie op een doelmatige wijze uitvoering kan geven aan al haar opgedragen taken.

Belastingen

Of het nu gaat om de aankoop van een F-35, de aanleg van een nieuwe weg of het bevorderen van woningbouw: het kost bijna altijd geld. Geld dat de overheid op een verstandige manier moet uitgeven. Maar dat ook op een rechtvaardige manier opgehaald moet worden, door middel van belastingen. Er moet daarbij veel meer rekening gehouden worden met (gezins)draagkracht. Dit draagkrachtbeginsel moet het uitgangspunt van het belastingstelsel zijn.

Door het huidige stelsel en door keuzes die door opeenvolgende kabinetten zijn gemaakt, is de belastingdruk op eenverdieners extreem hoog als je die afzet tegen de belastingdruk van tweeverdieners. De belastingdruk op een eenverdienershuishouden is al snel drie á vier zo groot, en kan oplopen tot bijna zeven keer zoveel als op een gezin met twee verdieners. Dat is oneerlijk en onrechtvaardig. Hoog tijd dat daar verandering in komt!

Het belastingstelsel is dringend aan herziening toe. Het moet eerlijker, eenvoudiger en begrijpelijker. Fiscale regelingen werken elkaar soms tegen, het stelsel van belastingkortingen is een onwerkbare lappendeken geworden en grote, internationale bedrijven betalen soms nauwelijks belasting. Zomaar drie voorbeelden die laten zien dat grondige herziening nodig is. Daarnaast: het komt nu voor dat extra inkomsten nauwelijks gemerkt worden in de portemonnee door de soms enorm hoge marginale belastingdruk. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat je van honderd extra verdiende euro’s er wel 80 moet inleveren als belasting. Dat moet veranderen. Werken moet lonen!

Belastingen voor huishoudens
  • 999. Het belastingstelsel moet gezinsvriendelijk worden. Op dit moment is het stelsel sterk individualistisch. Als het gezin en het huishouden weer centraal komen te staan, kunnen gezinnen en huishoudens zelf bepalen hoe zij de verdeling van zorg en arbeid vormgeven.
  • 1000. Eenverdieners en alleenstaanden betalen verhoudingsgewijs enorm veel belasting. Van de beloften van kabinetten om de kloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen is de laatste jaren niets terecht gekomen. Sterker nog: die is alleen maar vergroot, terwijl veel eenverdieners ervoor kiezen uiterst waardevol (onbetaald) werk te doen, bijvoorbeeld mantelzorg. En denk ook aan gezinnen die er bewust voor kiezen om hun kinderen te laten opgroeien in het eigen gezin waar één van de ouders altijd klaar staat voor de kinderen. Weer anderen hebben een gepensioneerde of zieke partner. De kloof tussen een- en tweeverdieners moet dicht!
  • 1001. Gezinsdraagkracht moet weer het uitgangspunt worden van het belastingstelsel. Daarom moet het splitsingsstelsel ingevoerd worden: het totale gezinsinkomen wordt gedeeld door twee en daarna worden de fiscale partners ieder apart belast. De heffingskortingen worden binnen het splitsingsstelsel aangepast ten gunste van eenoudergezinnen. Op die manier maakt het voor hoogte van de belasting niet uit of het gezinsinkomen door een of door twee buitenshuis werkenden verdiend wordt. Dat is wel zo eerlijk!
  • 1002. Er moeten maatregelen worden genomen die een gezinsvriendelijk fiscaal beleid bevorderen. Te denken is aan een draagkrachtkorting, een verhoging van de kinderbijslag en het kindgebonden budget en een beperking van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Daarnaast komt er een eenmalige, extra uitkering van 1000 euro voor de geboorte van het vierde kind, die bijvoorbeeld gebruikt kan worden voor de aanschaf van een grotere gezinsauto.
  • 1003. In aanloop naar de invoering van het splitsingsstelsel, moet de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting worden verhoogd.
  • 1004. De lasten op arbeid moeten worden verlaagd. Het stelsel blijft ingericht met één laag, uniform basistarief en een toptarief voor hogere inkomens: de zogenoemde sociale vlaktaks. Tegelijk kunnen de belastingen op consumptie worden verhoogd, zodat het gebruik van grondstoffen wordt afgeremd.
  • 1005. Het toeslagenstelsel moet op de schop. Het huidige stelsel leidt tot (forse) terugbetalingen, draagt bij aan het nodeloos rondpompen van geld en kan ervoor zorgen dat extra werken nauwelijks meer loont (hoge marginale druk, armoedeval). Maar liefst 60% van de huishoudens komt in aanmerking voor één of meerdere toeslagen. Het stelsel is dus compleet uit de hand gelopen. De SGP pleit daarom voor een drastische inperking van de toeslagen. Huishoudens die erop achteruit gaan kunnen gecompenseerd worden door lagere belastingen, of door middel van andere maatregelen.
  • 1006. Daarnaast moet bij het bepalen van toeslagen het netto besteedbaar inkomen van het huishouden het uitgangspunt worden. Op die manier kunnen verschillen in belastingdruk worden meegenomen en kan er eerlijker worden bepaald hoe hoog de toeslag dient te zijn. Doordat sommige huishoudens nu relatief veel belasting betalen, past de hoogte van de toeslag eigenlijk niet bij het netto-inkomen. Dat moet eerlijker.
  • 1007. Ook de kindregelingen moeten herzien worden. Te beginnen met een verlaging van de kinderopvangtoeslag voor hoge inkomens. Daarnaast moeten de kindregelingen gebundeld worden. Geen aparte toeslag gericht op de kinderopvang, maar een vaste bijdrage per kind. Zo kunnen gezinnen zelf kiezen waaraan de financiële ondersteuning voor hun kinderen wordt uitgegeven.
Belastingen voor ondernemers
  • 1008. De lasten voor het bedrijfsleven moeten omlaag. Deze lastenverlichting moet vooral gericht zijn op het MKB. Vaak zijn dit familiebedrijven, ondernemingen in de maakindustrie en andere bedrijven die zorgen voor veel werkgelegenheid en ook de ruggengraat van de Nederlandse economie vormen.
  • 1009. Grote ondernemingen moeten een eerlijke bijdrage aan de totale belastingopbrengst blijven leveren. Bijvoorbeeld bij multinationals blijkt nog te vaak dat ze nauwelijks belasting in Nederland afdragen. Vaak komt dat door allerlei mazen in ons fiscale stelsel. Die mazen moeten gedicht worden.
  • 1010. De heffingsdruk in de opslag op de energiebelasting (ODE-heffing) moet omlaag in de tweede en de derde schijf en kan omhoog in de vierde schijf.
Overige belastingmaatregelen
  • 1011. De fiscale giftenaftrek is een belangrijk instrument voor het stimuleren van vrijgevigheid en liefdadigheid. Op die manier kunnen waardevolle initiatieven in de samenleving worden mogelijk gemaakt. Om dit te stimuleren moet een multiplier van 1,25 in de giftenaftrek ingevoerd worden. Als je bijvoorbeeld 100 euro geeft, mag je 125 euro aftrekken. Dit versterkt de vrijgevigheid. Deze multiplier geldt voor giften aan noodhulp, ontwikkelingshulp en kerken.
  • 1012. Toeslagen voor huur en zorg moeten zoveel mogelijk direct uitgekeerd worden aan de dienstverlenende instellingen.
  • 1013. Zolang serieuze internationale afspraken over vliegheffingen achterwege blijven, moet de nationale vliegbelasting worden verhoogd. Zodat ook de luchtvaartsector een eerlijke bijdrage levert aan de verduurzaming. Tegelijkertijd moet internationaal treinverkeer juist gestimuleerd worden.
  • 1014. Instellingen die het algemeen nut beogen (ANBI’s) zijn voor een maatschappij als de onze van onschatbaar belang. Regels moeten dan ook niet onnodig in de weg zitten. ANBI’s moeten juist gestimuleerd worden. Uiteraard moeten we daarbij ook alert zijn op het oneigenlijk gebruik van ANBI’s.
  • 1015. De belasting op vermogen (box 3) moet worden gebaseerd op het daadwerkelijk behaalde rendement. Door de lage rente is de huidige belastingdruk veel te hoog in relatie tot de opbrengst van bijvoorbeeld spaargeld. Dit probleem speelt al jaren, hoog tijd dat daar verandering in komt!
  • 1016. Belastingontduiking, maar ook witwassen, is onaanvaardbaar. Dit moet zoveel mogelijk worden opgespoord en bestraft.
  • 1017. Belastingontwijking is feitelijk niet illegaal, moreel gezien wel. Want ieder behoort een eerlijk aandeel in de belastingen op te brengen. Daarom moet belastingontwijking zoveel mogelijk tegengegaan worden. Dit kan Nederland niet op eigen houtje. Een brede, internationale aanpak van dit soort misstanden is nodig.
  • 1018. Deze internationale aanpak betekent overigens niet dat er op internationaal niveau, bijvoorbeeld via de EU, belasting geheven gaat worden. Belastingheffing blijft een nationale bevoegdheid.
  • 1019. De SGP pleit er voor dat kringloopwinkels waarvan de opbrengst uitsluitend aan goede doelen wordt besteed, geen omzet- en vennootschapsbelasting behoeven te betalen.

Hoofdstuk 15. Buitenlandbeleid: recht, kracht en realisme

Ons buitenlandbeleid moet rusten op de pilaren van recht, kracht en realisme. Dat is nodig voor de ‘vrede van de stad’, en om de naaste recht te doen. Het realiseren hiervan begint bij het besef dat iedereen – van de man in de straat tot de Koning en de minister – onderworpen is aan Gods heerschappij. Hij vraagt overheden Hem te gehoorzamen én verstandig te handelen (Psalmen 2 en 46). Deze opdracht ligt er ook voor de Nederlandse overheid. De verschuivende panelen op het wereldtoneel maken dat er niet eenvoudiger op. Je zou kunnen zeggen: de 19e eeuw was ‘Brits’ en de 20e eeuw ‘Amerikaans’. Wordt de 21e eeuw de ‘eeuw van China’? Allerlei wereldwijde trends tonen aan hoezeer het naoorlogse systeem van internationale samenwerking onder druk staat. Nederland krijgt daar dagelijks mee te maken.

Dat landen als China en Rusland zich niet langer aan de internationaal afgesproken spelregels houden, plaatst ook ons land voor grote uitdagingen. De opdracht voor Nederland is om enerzijds pal te blijven staan voor onze kernwaarden, zoals geloofsvrijheid, en anderzijds internationaal te blijven samenwerken. Ten tweede moet Nederland voorkomen dat steeds meer landen internationale organisaties misbruiken voor hun eigen politieke agenda’s. Zo is de Verenigde Naties (VN) een populair podium voor misplaatste kritiek op Israël en mogen dictators binnen de Mensenrechtenraad ‘rechtertje spelen’ over andere landen. Ook dit ondermijnt de legitimiteit en het draagvlak van de VN. Ten derde is blijvende alertheid geboden tegenover de (islamitische) terreur die in veel landen onschuldige slachtoffers maakt. In grote delen van Afrika, Azië en het Midden-Oosten lijden christenen daar intens onder. Op zoek naar een veiliger en beter leven stranden honderdduizenden aan de grenzen van Europa. Een vierde trend: niet iedere Nederlandse burger, boer of ondernemer profiteert écht mee van de globalisering. Dat wekt onbehagen en onvrede. Zéker wanneer zij de rekening van grote klimaatambities mogen betalen, of hun baan verliezen door buitenlandse concurrentie. Dit alles geeft ook een gevoel van machteloosheid: wat heeft Nederland nog te zeggen over immigratie, milieunormen of verdragen? Wie soevereiniteit wil behouden zal wel bereid moeten zijn soms enigszins aan welvaart in te leveren. Voor het schip van staat is de kunst om op de ‘woelige wereldzeeën’ rustig een evenwichtige koers te varen.

Al deze ontwikkelingen vragen om een realistisch buitenlandbeleid dat vertrouwen helpt herstellen. Een beleid dat ons land en volk dient mét oog voor wie in de knel zit. We moeten onze bondgenoten koesteren, uitdagingen het hoofd bieden, kansen pakken, en kwetsbaren de hand reiken.

Bondgenoten koesteren

  • 1020. Nederland moet voorkomen dat internationale samenwerking en verdragen zomaar leiden tot verlies van bevoegdheden. Wel kan Nederland, als soevereine, democratische rechtsstaat, actief onderdeel zijn van diverse bondgenootschappen die onze veiligheid en welvaart versterken.
  • 1021. Nederland geeft prioriteit aan bilaterale samenwerking met Duitsland, de Benelux en, in de nasleep van de Brexit, met het Verenigd Koninkrijk (VK).
  • 1022. Alleen al om tegenwicht aan China te kunnen blijven bieden moeten Nederland en de EU volop samenwerken met de Verenigde Staten. Als oude en vertrouwde bondgenoten blijven we op elkaar aangewezen, ook bij een onvoorspelbaarder beleid van de VS. Europese landen moeten leren meer verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen veiligheid.
  • 1023. De banden met Israël worden aangehaald. De Joden zijn Gods verbondsvolk en hebben in 1948 een legitieme staat opgericht. Dat is een groot wonder. Ook de recente vredesakkoorden met Arabische landen stemmen dankbaar.
    • Israël wordt van meet af aan bedreigd door (islamitische) vijanden en verdient dus begrip voor het nemen van strenge veiligheidsmaatregelen. Juist dan kan, waar nodig, over en weer ook een kritische noot klinken.
    • De grens tussen antizionisme en antisemitisme vervaagt. Nederland moet bevorderen dat de ‘Boycot, Desinvesteringen en Sancties’ (BDS)-beweging internationaal illegaal verklaard wordt. Subsidies aan clubs die BDS (in)direct bevorderen worden gestopt. De VN-lijst van bedrijven in betwiste gebieden moet van tafel.
    • De ambassades van Nederland en de EU verhuizen naar Jeruzalem als officiële, ongedeelde hoofdstad van Israël.
    • UNRWA wordt onmiddellijk opgeheven. Deze VN-organisatie droeg onder meer bij aan antisemitisch haatzaaien in Palestijnse lesmethoden, subsidiëring van families van veroordeelde Palestijnse terroristen, en steun van terreurgroepen. Ook de UNHCR moet de hulpverlening afbouwen. De VN-definitie van Palestijnse vluchteling met ‘erfelijk recht op terugkeer’ verdwijnt.
    • Een vredesplan ‘van onderaf’ moet voorzien in erkende, veilige en verdedigbare grenzen voor Israël. Uiteraard is erkenning van Israël door de Palestijnen een basisvoorwaarde. Tegelijk is respect nodig voor basale rechten van Palestijnen op terreinen als water, bewegingsvrijheid en economische ontwikkeling. Ter compensatie voor de opheffing van UNRWA kan dit plan de economische groei van Gaza gericht stimuleren.
    • Er komt een speciaal steunprogramma voor Palestijnse christenen.
    • Nederland moet binnen de Verenigde Naties strijden tegen de eenzijdige en overtrokken kritiek op Israël en de invloed van dictators en autocraten op het mensenrechtenbeleid. Alleen dan houdt de VN gezag als het gaat om het beschermen van geloofsvervolgden of militair ingrijpen tegen terreur. Nederland stemt voortaan tegen anti-Israëlische resoluties.
  • 1024. De NAVO is en blijft de hoeksteen van ons veiligheidsbeleid. Nederland en andere NAVO-leden komen hun afspraken na en investeren van 2% van het BBP in defensie. Deze streefnorm wordt in Nederland wettelijk vastgelegd. Ook dat is een kwestie van opkomen voor het leven. Om dubbel, en dus overbodig werk te voorkomen, moeten de NAVO en de EU hun militaire initiatieven afstemmen.
  • 1025. In ons nationale belang moet de EU waar nodig krachtig en met één mond spreken, bijvoorbeeld als het gaat om dubieuze Chinese investeringen.

Uitdagingen aangaan

  • 1026. Wellicht wordt de 21e eeuw de ‘eeuw van China’. Hoewel dit kansen biedt voor bijvoorbeeld de handel, moeten Nederland en andere westerse landen zeer beducht zijn op mensenrechtenschendingen en de Chinese politieke en economische expansiedrift via de ‘nieuwe zijderoutes’. Dat betekent:
    • uiterst terughoudend zijn met gebruik van Chinese technologie, bijvoorbeeld 5G van Huawei, en met de export en/of overname van hoogwaardige technologische kennis die Nederland en de EU op een economische en/of militaire achterstand kan plaatsen;
    • markttoegang voor Chinese investeerders en bedrijven gelijk op laten gaan met dito markttoegang voor onze bedrijven in China;
    • gesprekken over handel met China koppelen aan een serieuze dialoog over de rechten van minderheden, waaronder christenen en Oeigoeren, en over intimidatie in de regio (Zuid-Chinese Zee, Hong Kong, Taiwan, steun aan het regime in Noord-Korea);
    • aandringen op maximale transparantie en optimale samenwerking bij de bestrijding van pandemieën zoals het Covid-19 virus en – in algemene zin – fors investeren in de productie van essentiële (medische en technologische) middelen in Europa teneinde de onafhankelijkheid van buitenlandse producten te vergroten.
    • Nederland erkent Taiwan als zelfstandige staat en gaat zich inzetten voor een erkenning van Taiwan als zelfstandige staat door de internationale gemeenschap.
  • 1027. De Russische inmenging en zelfs agressie in Oost-Europa, waaronder in Wit-Rusland, Oekraïne, de annexatie van de Krim en het neerhalen van vlucht MH-17, vereisen een krachtige internationale tegenreactie. Denk aan zware, gerichte sancties tegen de daders. Nederland moet beducht zijn op Russische misleiding en ondermijning via bijvoorbeeld nepnieuws en hackaanvallen. Zeker: er kan herkenning zijn op cultureel vlak, met name waar het gaat om respect voor klassiek-christelijke (gezins)waarden. Ook daarom moet, waar mogelijk, gestreefd worden naar normalisering van de betrekkingen. Alertheid blijft echter geboden.
  • 1028. Nederland moet volmondig erkennen dat Iran een bedreiging vormt voor Israël, de regio en de wereld. Doelbewust versterkt het sjiitische regime zijn invloed in landen als Irak, Syrië en Libanon tot aan de Middellandse Zee. Op die manier wordt geprobeerd Israël steeds verder in de tang te nemen. De roep van veel Iraniërs om meer vrijheid en veiligheid, die onder meer het gevolg is van grote (jeugd)werkloosheid, ongelijkheid en onderdrukking, zetten het regime ‘van binnenuit’ onder druk. Nu Iran de nucleaire afspraken (JCPOA) negeert en op weg is om een kernmacht te worden, is maximale druk ‘van buitenaf’ nodig voor nucleaire non-proliferatie.
  • 1029. Het bestrijden van moslimfundamentalisme en terreur is en blijft een grote prioriteit. Wij en onze bondgenoten moeten bereid zijn waar nodig ook militair bij te dragen aan de strijd tegen IS en andere terreurgroepen die in het Midden-Oosten, Azië en Afrika dood en verderf zaaien. Zo kan een militaire- of monitoringsmissie de diplomatieke inzet voor vrede, stabiliteit en herstel van de rechtsstaat steunen in landen als Irak, Syrië of Libië.
  • 1030. Nederland moet de kansen pakken die digitale technologie biedt. Maar weerbaarheid tegen digitale ontwrichting en bescherming van de publieke kern van het internet is even belangrijk. Dat vereist miljoeneninvesteringen. Nederland moet (inter)nationale afspraken bevorderen over (transparantie van) datavergaring, -gebruik en –bescherming, en over het beschermen van de rechtsstaat. Elke burger heeft recht op privacy en data-eigenaarschap. Een speciaal, interdepartementaal instituut moet overheid, onderwijs, organisaties en ondernemers bij elkaar brengen en de binnenlandse en buitenlandse inzet op digitaal terrein coördineren.
  • 1031. De bescherming van het leven wordt een doel van het buitenlandbeleid. Nederland moet verzet steunen tegen (gedwongen) abortussen en abortus op meisjes om hun geslacht (gendercide). Niet organisaties die abortus (helpen) faciliteren, maar hulporganisaties die het leven beschermen kunnen rekenen op overheidsfinanciering. Nederland stelt zich ook teweer tegen de opdringerige genderideologie binnen onder meer de EU en de VN. Tussen man en vrouw bestaan normaliter, alleen al biologisch gezien, ‘gewoon’ verschillen. Die moeten we waarderen en niet willen onderdrukken.

Kwetsbaren steunen

  • 1032. Christenen zijn wereldwijd de grootste groep geloofsvervolgden. Het gaat in totaal om zo’n 260 miljoen geloofsgenoten.
    • Nederland maakt meer geld en mensen vrij om deze omvangrijke groep te steunen. Dat geldt voor landen als Nigeria, Afghanistan en Noord-Korea waar het aantal slachtoffers al jarenlang zeer hoog is, maar ook voor landen als Qatar, Bangladesh, Colombia en Burkina Faso. De militante islam en nationalisme van hindoes of boeddhisten zijn sterke ‘aanjagers’ van vervolging. Meisjes en vrouwen, die bijzonder kwetsbaar zijn voor misbruik en religieus geweld, krijgen bijzondere aandacht.
    • Geloofsvervolgden in het Midden-Oosten, zoals christenen en yezidi’s, moeten geholpen worden staande te blijven onder de immense druk van terreurgroepen als IS. De speciale rapporteur voor godsdienstvrijheid moet internationaal onderzoek bevorderen naar genocide tegen deze groepen en naar de noodzaak van speciale ‘veilige zones’ in de regio. Dit verdient een vaste plek op de agenda van de VN-Mensenrechtenraad.
    • In China is digitale surveillance een groeiend probleem. Nederland moet diplomatiek opkomen voor christenen, Oeigoeren en andere verdrukten.
    • Wie gevluchte christenen in Nederlandse opvangcentra intimideert of aanvalt, verliest zijn recht op asiel en wordt zo snel mogelijk ons land uitgezet.
  • 1033. Slachtoffers van oorlogsgeweld verdienen eveneens onze hartelijke steun. In landen als Syrië, Libië en Jemen worden keiharde burgeroorlogen en cynische proxy-oorlogen uitgevochten. Vooral burgers en kinderen lijden daaronder. Dit vraagt om ruimhartige humanitaire- en ontwikkelingshulp, goede opvang in de regio, en een barmhartig asielbeleid voor echte vluchtelingen. Waarbij terugkeer als het weer veilig is van belang is.
  • 1034. Nederland moet het voortouw nemen in de strijd tegen moderne slavernij, zoals gedwongen prostitutie, kindhuwelijken of kinderarbeid. Wereldwijd moeten nog altijd naar schatting 40 miljoen mensen onvrijwillig arbeid verrichten. De globalisering van productie en consumptie maakt dat ook Nederlandse (ver)kopers hierin een verantwoordelijkheid hebben. Nederland moet eerlijke handel stimuleren, maar ook de rechtsstaat helpen versterken in landen waar die slavernij nog steeds bestaat. Bijvoorbeeld door het delen van kennis inzake opsporing, berechting en bestraffing van criminelen.
  • 1035. Bondgenoten in de strijd tegen terreurgroepen als IS mogen niet aan hun lot overgelaten worden. De moed en zelfopoffering van de Koerden verdient respect en loyaliteit. In het licht van vele eeuwen van vervolging, kan een onafhankelijk en vrij Koerdistan rekenen op onze steun.
  • 1036. Nederland zet zich in voor verbetering van de situatie van Papoea’s door een structurele dialoog met Indonesië over onderdrukking en discriminatie tegen deze bevolkingsgroep. Deze slow genocide roept om recht doen.
  • 1037. Nederland moet bij Zuid-Afrika aandringen op een eerlijke en betere rechtsstaat om systematisch geweld en straffeloosheid tegen te gaan. Dertig jaar na het einde van de apartheid bestaat er in Zuid-Afrika nog altijd enorme ongelijkheid, achterstelling en misdaad. Blanke boeren zijn hiervan slachtoffer, denk aan de vele ‘plaasmoorde’, maar het geweld gaat helaas ook aan veel zwarte Zuid-Afrikanen niet voorbij.

Hoofdstuk 16. Een sterke, moderne en flexibele krijgsmacht

Een sterke krijgsmacht is geen doel op zich, maar een middel om veiligheid voor de burgers en vrede tussen staten te bevorderen (vgl. Deuteronomium 20:10 e.v. en Romeinen 13:3-4). Dat is een kerntaak van de overheid. Zoals de Grondwet het verwoordt: “Het beschermen van grondgebied en burgers, het bevorderen van de internationale rechtsorde, en het ondersteunen van humanitaire hulp en rechtshandhaving.” Deze taak – in de veiligheidsstrategie van 2018 samengevat met de woorden ‘voorkomen’, ‘verdedigen’ en ‘versterken’ – kan grote (menselijke) offers vergen. Vrede spreekt nooit vanzelf, maar toch blijven we hier in vertrouwen aan werken.

Europa is al ruim 75 jaar vrijwel verschoond gebleven van oorlog. Maar de wereld blijft onveilig. Tijdens de coronacrisis bleek opnieuw de waarde van Defensie in nationale crises. Zo werd de logistieke- en organisatiekracht van onze krijgsmacht ingezet voor bijvoorbeeld het helpen van ziekenhuizen met patiënten-transport. Internationaal neemt Nederland actief deel aan de strijd tegen islamitisch terrorisme. En (digitale) aanvallen tussen landen zijn aan de orde van de dag. Het strijdtoneel, de wapens en de snelheid van oorlogvoering veranderen in hoog tempo. Des te groter is het respect en de waardering voor de militair die te midden van alle tumult op zijn of haar post blijft! De werving en waardering van goed personeel blijft een uiterst belangrijk aandachtspunt. Om al deze redenen moet de NAVO-afspraak om (minimaal) 2% van het BBP in Defensie te investeren wettelijk worden vastgelegd als broodnodig uitgangspunt. Bovendien mag Defensie niet de rekening van de crisis betalen.

Voor de toekomst moet Nederland zich voorbereiden op een zogenaamde ‘hyperwar’. Daarbij wordt militair optreden steeds meer gedomineerd door slimme sensoren, ultrasnelle netwerken en geautomatiseerde besluiten over wapeninzet. Het vrijwel direct reageren van wapensystemen betekent dat mensen binnen commandovoering steeds minder ‘te zeggen hebben’. Nederland moet werk maken van een sterke, moderne en flexibele defensie. Concreet: vanuit een stip op de horizon investeren in goede mensen, de modernste middelen en technologieën, en een besluitvorming die hierbij past.

Focus op de toekomst

  • 1038. De NAVO is en blijft hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid.
  • 1039. Om de in de veiligheidsstrategie geformuleerde doelen van ‘voorkomen’, ‘verdedigen’ en ‘versterken’ te realiseren, blijft het noodzaak dat Nederland reële stappen zet in het verhogen van het Defensiebudget naar de NAVO-norm van 2% van het BBP. Deze streefnorm wordt wettelijk vastgelegd.
  • 1040. Willen we serieus invulling geven aan de drie hoofdtaken van Defensie, dan is daar een meerjarenperspectief voor nodig op de te bereiken doelen, de benodigde middelen, en de bijbehorende budgetten. Vrede en veiligheid zijn te belangrijk om over te laten aan de politieke waan van de dag.
  • 1041. Besluitvorming over militaire missies moet uiterst zorgvuldig gebeuren. Zowel de verwachte effectiviteit van de Nederlandse bijdrage en van de missie als geheel, als de medische- en veiligheidsvoorzieningen voor militairen, moeten daarbij centraal staan. Het voorkomen van burgerslachtoffers, en transparantie hierover, is van onverminderd belang.
  • 1042. Het internationale (oorlogs-)recht en een mandaat van de Veiligheidsraad blijven zeer wenselijk voor legitiem militair optreden. Toch kunnen, gezien de politisering en eenzijdigheid van de EU en de VN, ook andere bondgenootschappen leidend zijn. Met name is dat het geval bij genocides of oorlogsmisdaden. In alle gevallen moet Nederland vóór militair ingrijpen positief kunnen antwoorden op vragen over gerechtvaardigde doelen, proportionaliteit en verwachte effectiviteit.
  • 1043. Geografisch en geopolitiek is Turkije een relevante militaire bondgenoot. Maar niet tegen elke prijs. Gelet op hoe Turkije zich ontwikkelt, bijvoorbeeld als het gaat om de vrijheden voor politieke oppositie of voor christenen, moet de NAVO Turkije een ultimatum stellen. Als het land zich de komende jaren structureel tegen NAVO-bondgenoten blijft verzetten door provocerend of vijandig gedrag (zoals militaire aankopen bij Rusland, agitatie jegens Israël of ongecoördineerde agressie tegen anderen), dan wordt Turkije in het uiterste geval lid-af. Militaire geheimen mogen niet in de verkeerde handen vallen.
  • 1044. Nucleaire proliferatie is een van de grote problemen van onze tijd. Ons land moet internationale afspraken bevorderen over het verminderen van het aantal kernwapens. Ook betere beveiliging van en toezicht op kernwapens is nodig. Eenzijdige ontwapening kan contraproductief, en dus zelfs gevaarlijk zijn.
  • 1045. Energieveiligheid en economische veiligheid wint aan belang door toenemende schaarste van olie, gas en andere grondstoffen. Nederland moet zich zowel inzetten voor toegang tot grondstoffen als voor minder afhankelijkheid van fossiele brandstoffen – zeker vanuit malafide staten die terreur steunen.

Mensen waarderen

  • 1046. Onze militairen opereren vaak onder buitengewoon moeilijke en gevaarlijke omstandigheden. Alleen al dáárom verdienen ze waardering en respect. Dat kan onder andere door hen goede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden te bieden. Nederland moet de benodigde miljoenen investeren in een marktconform loongebouw om zo verzekerd te kunnen zijn en blijven van goede en gemotiveerde mensen.
  • 1047. Goede huisvesting, voedselvoorziening, uitrusting en medische zorg moeten bij Defensie vanzelfsprekend zijn, zowel voor militairen op missie als ‘thuis’. We moeten keihard werken aan een goede basis: ons leger is alleen goed inzetbaar bij efficiënte bevoorrading, goede training en gedegen onderhoud. Daar hoort ook bij dat we voortvarend werk maken van een krachtig, veilig en coherent IT-systeem voor operaties, logistiek en dataverwerking.
  • 1048. De veiligheidscultuur binnen de krijgsmacht blijft continue een aandachtspunt. Het gaat om de combinatie van een ‘can do’- en ‘speak up’-mentaliteit, met oog voor de weerbarstige operationele werkelijkheid. Bij ernstige misstanden moeten verantwoordelijken ter verantwoording worden geroepen en niet zomaar ‘weggepromoveerd’.
  • 1049. Het reservistenleger moet op peil blijven. Dit kan het tekort aan techneuten en technici beperken. Ook het aantal cyberreservisten dient te worden uitgebreid om meer te kunnen profiteren van de kennis en expertise die onder burgers aanwezig is.
  • 1050. Bij goed werkgeverschap hoort de beste veteranenzorg, in het bijzonder voor slachtoffers van PTSS. Defensie moet zich flexibel en welwillend opstellen tegenover privé-initiatieven die het welzijn van PTSS-slachtoffers bevorderen, en die, waar nodig, (financieel) ondersteunen.
  • 1051. Alleen al gezien de risico’s waar militairen aan kunnen blootstaan, is goede geestelijke verzorging essentieel. Binnen deze dienst moet volop ruimte blijven voor verzorgers vanuit de orthodox-christelijke traditie.
  • 1052. Naar Israëlisch voorbeeld biedt Nederland (ex-)militairen proactief kansen hun bij Defensie opgedane (technologische) kennis toe te passen als ondernemer of binnen het bedrijfsleven.

Middelen uitbreiden en moderniseren

  • 1053. Nederland moet blijven bouwen aan een veelzijdige en robuuste krijgsmacht bestaand uit marine, luchtmacht, landmacht, marechaussee en ‘cyber’. Bijzondere aandacht is nodig voor speciale capaciteiten zoals special forces, ballistische raketverdediging, onderzeeboten en (strategisch) luchttransport.
  • 1054. We moeten rekening houden met het gevaar dat (digitale) oorlogvoering zich in de toekomst óók richt op cruciale (civiele) infrastructuur zoals elektriciteitscentrales, datacenters of waterkeringen. Om goed voorbereid te zijn op deze digitale oorlogvoering moet meer budget worden vrijgemaakt voor het defensie-cybercommando en de MIVD. Meer mensen kunnen zorgen voor meer kennis en slagkracht bij defensieve én offensieve inzet. Naast de operationele systemen moeten ook logistieke systemen volwaardig beveiligd worden. Waar nodig worden inlichtingen- en veiligheidsdiensten extra toegerust voor deze taak. Dit is ook van belang voor onze economische veiligheid.
  • 1055. Nederland moet minimaal het aantal F-35’s aanschaffen dat nodig is voor drie gevechtssquadrons (namelijk 52 toestellen). Daarbij moet de noodzaak onderzocht worden van de aanschaf van nog meer jachtvliegtuigen op langere termijn.
  • 1056. Het gebruik en de impact van drones en UAV’s (Unmanned Aerial Vehicles) zal steeds verder toenemen. Om voorbereid te zijn op de oorlogvoering van de toekomst moet Nederland de onbemande MQ-9 ‘Reaper’ toestellen voorzien van bewapening.
  • 1057. Er worden plannen ontwikkeld voor vervanging en uitbreiding van de helikoptervloot. Er is behoefte aan zowel transport- als gevechtsheli’s.
  • 1058. NAVO-landen moeten een luchtverdedigingssysteem ontwikkelen en in gebruik nemen dat bestand is tegen de allernieuwste wapensystemen. Denk aan zwermen drones of supersnelle (‘hypersonische’) Russische raketten.
  • 1059. Nederland ligt aan zee en is vanouds een maritieme handelsnatie. Voor ons land is en blijft een sterke marine dan ook cruciaal. Dit vergt een combinatie van goed uitgeruste oppervlakte- en onderwaterschepen, helikopters, onbemande systemen voor onder meer het vergaren van inlichtingen, amfibische operaties en slimme zee-zee en zee-landwapens.
  • 1060. Nederland moet vier nieuwe onderzeeboten aanschaffen. Deze vormen namelijk een cruciaal wapen in de inlichtingenvergaring, (digitale) oorlogsvoering, en (geheime) inzet van maritieme special forces. De SGP ziet er op toe dat het kabinet de kosten bewaakt bij de vervanging van de onderzeeboten. Naast prijs en kwaliteit moeten ook behoud van Nederlandse marine-kennis en werkgelegenheid ‘in de regio’, bijvoorbeeld Zeeland, bepalend zijn voor de keuze van een onderzeebootbouwer. Datzelfde geldt overigens voor de vervanging van oppervlakteschepen, zoals M- en LC-fregatten. Het opgestarte ontwerptraject voor de vervanger van de M-fregat moet resulteren in tenminste 4 nieuwe Nederlandse fregatten ter vervanging van de huidige twee M-fregatten.
  • 1061. Nederland moet, wellicht samen met een ‘pool’ van bondgenoten, aanschaf overwegen van maritieme patrouillevliegtuigen zoals de ‘slimme’ P-8 Poseidon. Dit is nodig gezien de inzet van geavanceerde onderzeeboten door andere landen, de onrust en migratiestromen aan de grenzen van Europa, en inzet in het Caribische deel van ons Koninkrijk.
  • 1062. Marineschepen moeten vanzelfsprekend zonder gedoe in de marinehaven van Den Helder kunnen blijven afmeren.
  • 1063. De onrust en dreigingen aan de oostgrens van het Europese continent vragen om het heroprichten van een eenheid van gevechtstanks. De huidige achttien ‘leasetanks’ schieten tekort om de hele Landmacht te laten oefenen in samenwerking met tanks.

Slim commandovoeren

  • 1064. Het is niet aan software en algoritmen om ‘de trekker over te halen’. Nederland moet dan ook het voortouw nemen bij het bepalen van internationaalrechtelijke kaders over zinvolle menselijke betrokkenheid bij inzet van (dodelijk) wapengeweld door bijvoorbeeld drones of cyberwapens. De mens moet in de zgn. ‘observeer-oriënteer-beslis-acteer’-cirkel blijven.
  • 1065. Het kunnen inspelen op nieuwe (technologische) ontwikkelingen op de markt of bij tegenstanders vergt een strategie van ‘continue transformatie’. Dat begint met een heldere toekomstvisie die overeenstemt met het meerjarenperspectief. Waar nodig leidt dit tot andere wapens en werkwijzen, tot een nieuwe logica, en zelfs tot een nieuw ‘verandersysteem’ voor snelle ingebruikname van nieuwe wapens of werkwijzen.
  • 1066. Om innovatie en werkgelegenheid te stimuleren heeft uitbouw van de Nederlandse Defensie-industrie voorrang. Denk aan de marine- en radarbouw. Daarbij is het van belang de juiste kennis en kunde in huis te hebben en te houden. In algemene zin blijft samenwerking tussen defensie en bedrijven (denk aan ‘Frontdoor’) van groot belang.
  • 1067. Bij grote vastgoed- en materieelprojecten, zoals de verhuizing van de marinierskazerne en plaatsing van de SMART-L radar, moet Defensie al in een vroeg stadium nauw optrekken met (decentrale) overheden. Draagvlak onder het eigen personeel én in de samenleving is van groot belang.
  • 1068. Binnen de hoogste overlegorganen op het ministerie moet er een goede balans zijn tussen militaire vertegenwoordiging en ambtenaren zonder militaire achtergrond.
  • 1069. De krijgsmacht dient waar nodig en waar mogelijk een open en transparante houding aan te nemen richting de burger en zijn vertegenwoordigers in het parlement.

Hoofdstuk 17. Dienen én verdienen

“Verstandig handelen” (Psalm 2:10) komt voor overheden neer op het bevorderen van Gods eer én het dienen van de naaste. Het één kan niet zonder het ander. Bij geestelijke toewijding hoort ook: recht doen aan onderdrukten, brood delen met hongerigen, naakten kleden en ontheemden een thuis bieden (vgl. Jesaja 58). Voor ons welvarende land beperkt die verantwoordelijkheid zich niet tot eigen onderdanen. Deze strekt zich – zeker in het licht van de wereldwijde productie en consumptie vandaag de dag – ook uit naar de ‘verre naaste’. Daarin ligt een taak voor burgers, bedrijven en overheden. Gelukkig heeft ontwikkelingssamenwerking in de afgelopen decennia bijgedragen aan onder meer beter onderwijs voor kansarme jeugd, meer sociale veiligheid, en minder armoede. Maar geld en inzet blijft nodig om die positieve trends actief te beschermen en bevorderen.

Nederland is van oudsher een handelsland pur sang. In 2017 was onze export goed voor 34 procent van het bruto binnenlands product (BBP). Op het vlak van internationale handel spelen echter veel uitdagingen. We zien groeiend protectionisme, spanningen tussen de VS en China, een tanend gezag van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), en een groeiende onvrede onder burgers die weinig lijken te profiteren van de wereldhandel. In die context staat de SGP voor een handelsbeleid dat ondernemerschap stimuleert en zorgt voor een gelijk speelveld voor Nederlandse ondernemers. Maar ook voor een handelsbeleid dat arbeiders met respect behandelt, mensen in arme landen laat meeprofiteren, en waarin de zorg voor de schepping meetelt. In het besef dat een goed belegde boterham hier heel goed kan samengaan met oog voor die naaste elders.

Verantwoord ondernemen

  • 1070. Nederland zet zich in voor vrije handel, uiteraard binnen de morele kaders van rechtvaardigheid en menselijke waardigheid. Dit vraagt om het ‘vermarkten’ van onze bedrijven overal op de wereld, en om internationale afspraken ter bescherming van veilige en vrije (zee)handelsroutes, het bevorderen van een gelijk speelveld voor boeren en bedrijven, en gelijke toegang tot arbitrage. Handel draait echter niet alleen om bondgenootschappen en werven van inkomsten. Ook van belang zijn behoud van soevereiniteit en duurzame zorg voor de schepping in al haar facetten. Meer handel is dus niet altíjd beter. In elke casus is een grondige afweging nodig van verschillende, soms tegengestelde belangen, met beleidscoherentie als uitgangspunt.
  • 1071. Binnen (het postennetwerk van) departementen als Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en LNV, wordt extra capaciteit vrijgemaakt voor steun van internationaal opererende bedrijven in topsectoren als land- en tuinbouw, waterbeheer en hightech. Inzet is onder meer nodig voor versterking van netwerken en het organiseren van handelsreizen.
  • 1072. Extra aandacht is nodig voor InvestNL als hét ‘voorportaal’ voor bedrijven die willen investeren in, of handeldrijven met, het buitenland. Samenhang van financieringsinstrumenten is ook van cruciaal belang. Wat dat betreft mogen we ook van de overheid flexibiliteit en gezonde ‘ondernemingszin’ verwachten.
  • 1073. Internationaal verantwoord ondernemen (IMVO) wordt verder gestimuleerd als een effectieve manier om hulp en handel te combineren. Op EU-niveau kunnen landen hun IMVO-beleid met elkaar stroomlijnen.
    • Uitgangspunt is dat bedrijven geen ‘vijand’ maar partner zijn. Convenanten zijn wenselijk. Als deze echter aantoonbaar niet werken dan kan voor risicosectoren (zoals de elektronica- of mijnsector of productie van rubber en tabak) flankerende wetgeving overwogen worden. Die wetgeving moet effectief, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
    • Bedrijven die ‘IMVO-vriendelijk’ ondernemen worden (fiscaal) beloond maar ernstige nalatigheid kan worden beboet. Dit stimuleert bedrijven om hun zorgplicht serieus nemen inzake bijvoorbeeld kinderarbeid of moderne slavernij in hun productieketens of in die van toeleveranciers. Het gaat ook tegen dat bedrijven commercieel (willen) profiteren van conflictsituaties.
    • Fiscale maatregelen kunnen ook breder ingezet worden voor meer private betrokkenheid van burgers en organisaties bij (publiek) ontwikkelingsbeleid.
  • 1074. Nederland draagt bij aan een rechtvaardig (bron)belastingbeleid. Ook grote multinationale ondernemingen dienen hun duit in het belastingzakje te doen. Dan kan de samenleving als geheel meeprofiteren van gemaakte winsten.
  • 1075. De groeiende ‘grondstoffenhonger’ van onder meer China maakt natuurlijke hulpbronnen steeds schaarser. Nederland moet echt minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen en streeft naar internationale afspraken over een eerlijke en duurzame grondstoffenverdeling.

Geven om de naaste

]

  • 1076. De allerarmsten worden zeker niet automatisch meegenomen in de ‘vaart der volkeren’. Armoede en (inkomens)ongelijkheid leiden gemakkelijk tot migratie en onvrede onder (jonge) mensen zonder toekomstperspectief. Het bestrijden van die ongelijkheid kan ook een ongewenste braindrain helpen voorkomen.
  • 1077. In die context blijft het ‘dienen van de naaste’ ook na 2020 van groot belang. Het is aannemelijk dat ontwikkelingssamenwerking (‘ODA’) heeft bijgedragen aan het oplossen van ontwikkelingsvraagstukken, maar er is nog veel te doen. De 0,7%-norm die in OESO-verband is afgesproken blijft een waardevol ijkpunt. Tegelijk moeten ook nieuwe vormen van financiering overwogen worden, zoals een combinatie van 0,5% van het BNI aan ODA plus 0,25% aan het (fiscaal) stimuleren van private investeringen in ontwikkelingslanden. Zo dragen we bij aan de creatie van werkgelegenheid en het realiseren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) die vooral waardevol zijn, zoals SDG 2 (voldoende voedsel) SDG 6 (genoeg en schoon water) en SDG 16 (recht doen).
  • 1078. Transparantie, efficiëntie en doelmatigheid zijn de uitgangspunten voor het ontwikkelingsbeleid. Budgetten, doelen en effecten moeten serieus gemonitord worden, zodat betrokken departementen ook ‘leervermogen’ kunnen tonen.
  • 1079. Binnen het ontwikkelingsbeleid moet de ondersteuning van de allerarmsten en meest kwetsbaren (zoals weduwen, kinderen en mensen met een beperking) voorrang hebben. Een belangrijk aandachtspunt is een rechtvaardige inkomensverdeling binnen en tussen landen.
  • 1080. Binnen ontwikkelingssamenwerking moet er kennis zijn van en aansluiting op de lokale cultuur, religieuze gebruiken, en bedrijvigheid, ook om onafhankelijkheid te bevorderen en projecten ooit weer te kunnen afbouwen.
  • 1081. Juist de allerarmsten en minderjarigen zijn vaak slachtoffer van (seksuele) uitbuiting en geweld. Nederland bevordert naleving van internationale afspraken en een goed functionerend rechtssysteem in landen waar dit onvoldoende het geval is. Daar ligt een duidelijke taak voor onze ambassades.
  • 1082. Om te kunnen voorzien in eerste levensbehoeften als schoon water en gezond voedsel verdienen maatschappelijke organisaties ruimhartige financiële en politieke steun. Zo kan samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse waterschappen op het vlak van waterzuivering, -bescherming en –prijzen echt een ‘systeemverandering’ veroorzaken. Soms heeft het bundelen van krachten door de juiste mensen en organisaties meer impact dan technische innovaties.
  • 1083. Nederland stimuleert het delen van kennis en expertise tussen Nederlandse en buitenlandse bedrijven, overheden en kennisinstellingen. De speciale ambassadeur voor de watersector moet zich blijven richten op zowel ‘dienen’ (hulp) als ‘verdienen’ (handel).
  • 1084. Om ieder kind en iedere jongere een goede start te bieden, steunt Nederland goed basis- en vakonderwijs. Dan leren zij een vak en krijgen ze de ‘tools’ in handen om, wellicht via een eigen onderneming, te bouwen aan hun toekomst. Werkgelegenheid kan ook migratie en een ‘braindrain’ helpen voorkomen.
  • 1085. Het beleid op het gebied van seksualiteit en voortplanting (‘SRGR’) dient zich te richten op het verbeteren van de basale gezondheidszorg en een verantwoorde omgang met relaties en gezinsvorming. Het moet niet gaan om het bevorderen van een ‘vrije’ seksuele moraal en seculiere, westerse ideologie, maar om inbedding van seksualiteit in relationele verantwoordelijkheid en trouw tussen man en vrouw. Dat is echt gezond beleid en beschermt vrouwen, kinderen en gezinnen. De SGP wenst dat dit ook wordt bepleit binnen de EU en de VN.
  • 1086. ‘Genderbeleid’ mag niet gaan om verspreiding van een ideologie die verschillen tussen man en vrouw ontkent of kleine minderheden als uitgangspunt neemt. Het gaat om zaken als het tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes (inclusief ‘gendercide’) en het toerusten van vrouwen in economisch opzicht.
  • 1087. Steun blijft hoog nodig voor preventie tegen virussen en (infectie)ziekten. Het assertief promoten van allerlei rechten en (individuele) vrijheden op het gebied van relaties en seksualiteit die kenmerkend zijn voor de seculiere westerse cultuur is onwenselijk.
  • 1088. De Covid-19-crisis toont de noodzaak van internationale versterking van gezondheidssystemen. Preventie en bestrijding van pandemieën vergt sterke internationale coördinatie, maar ook inzet op een grotere ‘eigen’ productie van essentiële medische hulpmiddelen.
  • 1089. Coherent beleid kan alleen gevoerd worden als de gevolgen van beleid en wet- en regelgeving voor ontwikkelingslanden consequent worden getoetst. Het met een ‘SDG-toets’ aangevulde Integraal Afwegingskader (IAK) moet strikter en breder worden toegepast.
  • 1090. Nederland moet nood- en humanitaire hulp en verzoeningsprojecten ruimhartig steunen. In noodgevallen komt dit budget bovenop het reguliere budget voor ontwikkelingssamenwerking. In landen als Syrië en Jemen mag de onschuldige bevolking niet de dupe worden van de cynische machtsstrijd tussen agressors.
  • 1091. De SGP staat positief tegenover steun en subsidies aan (christelijke) NGO’s die, vaak op wat kleinschaliger niveau, zeer effectief zijn door onder meer goede aansluiting op de lokale situatie én een solide fundament van donateurs. Laat Nederland niet als vanzelfsprekend honderden miljoenen euro’s verdelen via logge, inefficiënte en bureaucratische multilaterale (VN-)instellingen.
  • 1092. Het ontwikkelingsbudget wordt niet langer uitgehold door het in te zetten voor opvang van asielzoekers in Nederland.

Hoofdstuk 18. De EU: lidstaten weer aan het roer!

De Europese Commissie die in 2020 aantrad, wil dat de EU nóg meer macht krijgt en dat de lidstaten hun zeggenschap over nóg meer terreinen inleveren. De SGP stelt zich teweer tegen deze verdere machtsuitbreiding en steeds hogere EU-afdrachten voor Nederland. De SGP wil ‘Brussel’ juist radicaal hervormen, en wel in die zin dat de lidstaten zélf wezenlijke vrijheden behouden. De EU moet ‘zijn plek kennen’, oftewel terughoudend zijn met wet- en regelgeving en zonder kapsones bijdragen aan zekere ‘vrijheden’, welvaart, vrede en veiligheid. Met als uitgangspunt de joods- christelijke waarden van leven, dienen en recht doen. Volgens de SGP dient de Europese Unie zich te baseren op haar eeuwenoude christelijke en samenbindende wortels. Alleen op deze grondslag kan een vruchtbaar samenwerkingsverband van Europese staten vorm krijgen dat tegelijk de nationale en staatkundige verscheidenheid van ons continent koestert.

Alleen een bescheiden EU met ruimte voor variatie en focus op hoofdzaken is op lange termijn zowel sterk als stabiel. Daarom: stop de ever closer Union! De lidstaten zijn namelijk in politiek, cultureel en economisch opzicht zo divers, dat een Europese ‘superstaat’ onvermijdelijk leidt tot grote interne spanningen. Er bestaat zoiets als gezonde nationale trots. Daarom moeten op de EU daadwerkelijk de principes van subsidiariteit, proportionaliteit en optimale verscheidenheid worden toegepast. Zoals de Wetenschappelijk Raad voor het regeringsbeleid het verwoordde: “Variatie in de Europese integratie is geen zwaktebod”.

De EU moet blijven vechten voor goede betrekkingen met onze Britse vrienden. Dat spreekt vanzelf, gezien de sterke historische en economische banden tussen het Verenigd Koninkrijk (VK) en Nederland en de rest van Europa. Het vertrek van het VK zou de EU tot bescheidenheid en realisme hebben moeten manen. Het tegendeel is helaas het geval. De integratie wordt juist versneld en verdiept, tot ongenoegen van veel burgers in vrijwel alle lidstaten. De komende jaren spant het erom: neemt de EU de kritische signalen toch serieus? Of gaat zij op de oude voet verder en zet ze zelfs nog een tandje eenwording bij? Aan Nederland de plicht om het nut van nóg meer samenwerking scherp af te wegen tegen de noodzaak ervan. Waar nodig trapt Nederland stevig op de rem. Ook moet het mogelijk worden uit de euro te stappen. De EU is er immers voor de lidstaten, niet andersom.

Terug naar de kern (institutioneel)

  • 1093. Nederland blijft inzetten op een fundamenteel hervormde EU.
  • 1094. Europese verdragen moeten met twee derde meerderheid worden goedgekeurd in beide Kamers der Staten-Generaal.
  • 1095. Intergouvernementele afspraken tussen lidstaten hebben in beginsel de voorkeur boven supranationale wetten en regels.
  • 1096. Nationale parlementen moeten meer te zeggen krijgen. De zogenaamde gelekaartprocedure verdwijnt, en de oranjekaartprocedure gaat gelden als een derde van de parlementen bezwaar maakt tegen een Europees voorstel. Dan moet het voorstel worden aangepast. De SGP wil bovendien een rodekaartprocedure invoeren: als de helft van de nationale parlementen bezwaar heeft tegen een Europees voorstel, moet gelden dat zo’n voorstel meteen van de baan is.
  • 1097. Het kabinet moet structureel en strenger toetsen of een Europees voorstel de subsidiariteitstoets kan doorstaan: is optreden van de EU echt nodig of kunnen de lidstaten het probleem zelf aanpakken?
  • 1098. De politieke leiding van de EU ligt in handen van de Europese Raad en de Raad van Ministers. In de lidstaten komen de democratie en controle door parlementen in principe het best tot hun recht. Voor alle initiatieven, behalve die waar de EU exclusief bevoegd is, vraagt de Europese Commissie voortaan vooraf toestemming aan van de Raad om een voorstel te mogen presenteren. Dat voorkomt onnodige of polariserende voorstellen. De Commissie moet veel meer als uitvoerende dienst van de Raad functioneren. Op die manier kan de macht van de niet-verkozen Commissie worden beteugeld en ingeperkt.
  • 1099. Het Europees Parlement treedt niet langer op als medewetgever. De rol van het Europees Parlement wordt beperkt tot het controleren van de uitvoering door de Europese Commissie en het adviseren over wetgevingsvoorstellen. Het Europees Parlement moet zeker geen ‘transnationaal’ karakter krijgen, bijvoorbeeld middels Europese kieslijsten bij Parlementsverkiezingen. Het Parlement vergadert voortaan alleen nog in Brussel. Uiteraard is de SGP tegen het organiseren van verkiezingen op zondag.
  • 1100. Het Comité van de Regio’s moet subsidiariteit weer écht centraal stellen. De SGP streeft ernaar een bestuurder plaats te laten nemen in dit orgaan. Als het Comité op de huidige, gebrekkige manier blijft functioneren dan kan het evenals het Economisch en Sociaal Comité (EESC) beter opgeheven worden.
  • 1101. Om sluipende bevoegdheidsoverdracht aan ‘Europa’ te voorkomen wordt de bevoegdheidsverdeling in de artikelen 3 t/m 6 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) strikt nageleefd. Dit betekent dat de exclusieve bevoegdheden van de EU beperkt blijven tot zaken als de douane-unie, mededinging, handel en monetair beleid. Op andere terreinen waar Europese samenwerking echt meerwaarde heeft en het eigene van lidstaten niet wezenlijk in het geding is (zoals landbouw, energie, vervoer en visserij), behoudt de EU haar met de lidstaten gedeelde bevoegdheden. Voor thema’s als buitenlandbeleid en veiligheid heeft de EU ondersteunende bevoegdheden, maar alleen in overeenstemming met de lidstaten. Op veel andere terreinen, zoals familierecht, openbare orde, belastingen, onderwijs, sociale zekerheid en ruimtelijke ordening, heeft de EU niets te zoeken.
  • 1102. Middels het ‘one in, two out’-systeem gaat de EU kappen in de Europese regelgeving. Een permanente werkgroep van vertegenwoordigers van de Raad en de nationale parlementen dient periodiek na te gaan welke wetten, regels of programma’s kunnen worden geschrapt, of welke bevoegdheid terug kan naar de lidstaten.
  • 103. De lidstaten moeten hun vetorecht behouden. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan dit recht slechts bij unanimiteit (tijdelijk) worden ingeleverd. Dit bevordert ook het draagvlak voor voorstellen.
  • 1104. Er komen binnen de EU meer mogelijkheden voor variatie, zodat landen niet deel hoeven te nemen aan zaken waar ze niet achter staan (de zogenaamde ‘opt-out’). We werken waar nodig samen in flexibele gelegenheidscoalities.
  • 1105. In aanloop naar het Brexit-referendum deed de EU vergaande toezeggingen aan het VK. Deze moeten worden nagekomen.
    • Nederland, maar ook andere landen, moeten een ‘noodprocedure’ kunnen toepassen waardoor werknemers uit een ander EU-land de eerste zeven jaren van hun verblijf niet gebruik kunnen maken van alle voordelen van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. Ook moeten lidstaten meer regie krijgen over het al dan niet toelaten van arbeiders uit bijvoorbeeld Oost-Europese landen.
    • De kinderbijslag wordt aangepast aan de levensstandaard van het land waar de kinderen verblijven.
    • De zinsnede ‘een steeds hechter verbond’ wordt geschrapt uit de Europese Verdragen. De Tweede Kamer heeft daarover een SGP-motie aangenomen en die moet worden uitgevoerd.
  • 1106. Er moeten exit-criteria en exit-draaiboeken komen voor afspraken die een enorme impact hebben op lidstaten en hun burgers, zoals het Schengenverdrag dat het vrij verkeer van personen in Europa regelt.
  • 1107. Zolang de EU hervormt door echt werk te maken van de opgesomde maatregelen, acht de SGP een Nexit niet opportuun. In dit licht moeten we eerlijk erkennen dat Nederland geopolitiek, historisch en economisch niet te vergelijken is met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk. Bovendien is de Nederlandse economie zeer nauw verbonden met het achterland, met name die van Duitsland. Een zelfstandig vertrek uit de EU zou om deze redenen zeer nadelig uitpakken voor onze economie en werkgelegenheid. Wanneer een hervorming van de EU in de door de SGP gewenste richting uitblijft en Nederland nog meer moet inleveren op zijn soevereiniteit, bijvoorbeeld door afschaffing van vetorechten op deelterreinen of introductie van een Europese belastingheffing, dan wordt een Nexit in toenemende mate een serieuze optie.

Prioriteiten stellen (inhoudelijk)

  • 1108. Een sterke, open en betrouwbare Interne Markt is één van de bestaansredenen van de EU. Nederland moet inzetten op drie prioriteiten:
    • Verdienen vereist minder en duidelijker regels, de administratieve druk moet omlaag en er dient een betere toegang te komen tot EU-subsidies en innovatiefondsen voor onder meer het MKB. De positie van boeren, tuinders en vissers in de keten wordt versterkt om hen een eerlijke prijs en een gelijk speelveld te bieden.
    • Vergroenen, zorgen dat we schoner gaan leven en werken, is een kwestie van ’gewoon doen’ en niet van megalomane ‘groene deals’. Nederland bevordert een circulaire economie door o.a. energiebesparing, slimme afvalrecycling en efficiënt brandstofverbruik. Een groene transportsector is van groot belang. Er komt een actieplan, met bijbehorend budget, voor een toegankelijk en betaalbaar Europees spoorwegensysteem. Dit zal het aantal vliegbewegingen verminderen. Boeren en bedrijven zijn bondgenoot in de zorg voor de schepping. Binnen het GLB wordt naast het aantal hectares, ook de bijdrage aan maatschappelijke oplossingen maatgevend voor inkomenssteun. Aan het emissiehandelssysteem wordt een bodemprijs toegevoegd om de CO2-uitstoot te beperken.
    • Verdedigen vraagt om een ‘Deltaplan’ voor bescherming van vitale digitale en fysieke infrastructuur tegen aanvallen van hackers vanuit bijvoorbeeld China en Rusland. Ook is EU-coördinatie nodig voor bescherming van de privacy en veiligheid van burgers tegen data-slurpende bedrijven. Filtering en netneutraliteit blijven mogelijk ter verdediging tegen onder meer online pornografie of oproepen tot geweld. Wat ‘nepnieuws’ is, moet niet worden bepaald in Brussel, maar ook nationale overheden moeten zeer terughoudend zijn om onwelgevallig nieuws zomaar tot nepnieuws te bestempelen.
  • 1109. Een goed functionerende rechtsstaat is een basisvoorwaarde voor EU-lidmaatschap. Het gremium om elkaar als lidstaten daarop te bevragen is de Europese Raad. Die dialoog heeft sterk de voorkeur boven juridische procedures tegen lidstaten en hun democratisch gekozen regeringen. Alleen bij fundamentele en bestendige ondermijning van de rechtsstaat kan een land gekort worden op Europese fondsen.
  • 1110. Gezien de vele (terreur)dreigingen in Europa kunnen politie en justitie op EU-niveau inlichtingen en persoonsgegevens uitwisselen. Maar alleen onder strenge waarborgen rondom noodzaak, doelmatigheid en proportionaliteit. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) kan weer worden opgeheven.
  • 1111. Een Europees leger is onwenselijk, en er dienen ook geen stappen of stapjes in die richting te worden gezet. Europese defensiesamenwerking kan alleen een aanvulling zijn op bilaterale- en NAVO-samenwerking, bijvoorbeeld voor sneller militair transport door de EU. Maar het is cruciaal dubbele taken te voorkomen. De NAVO blijft leidend.
  • 1112. Nederland en Europa moeten de strategische soevereiniteit op digitaal vlak vergroten. Enerzijds gaat het om alertheid op het gevaar van bijvoorbeeld 5G-technologie uit China. Anderzijds moeten we digitale schermutselingen niet zomaar als ‘oorlog’ bestempelen.
  • 1113. De stabiliteit en veiligheid van buurlanden is een prioriteit binnen het gezamenlijke buitenlandbeleid. Zaken als opvang van vluchtelingen in de regio, of het tegengaan van mensensmokkel, vergen een stevige en samenhangende inzet op diplomatiek, politiek, humanitair en militair vlak.
  • 1114. Afstemming van het buitenlandbeleid van de Europese landen is nodig voor een eensgezind en krachtig optreden tegenover grootmachten als China en Rusland. Nederland agendeert (informatiedeling over) China vaker tijdens Europese overleggen. Nederland moet samen met andere Europese landen blijven investeren in hoogtechnologische ontwikkelingen om hun eigen economie competitief te houden met opkomende of groeiende economieën als die van China. Zodoende staan Europese landen nu en in de toekomst sterk tegen buitenlandse (economische) invloeden. Ook blijft de EU streven naar goede relaties met oude bondgenoten zoals de Verenigde Staten.
  • 1115. De EU gaat weer met Israël onderhandelen over een breed handelsverdrag.
  • 1116. Brussel moet ook actiever bijdragen aan een rechtvaardige behandeling van Israël in internationale gremia. Zo moeten de EU-lidstaten met elkaar afspreken om minder eenzijdige anti-Israëlische (VN-)resoluties te steunen. Omdat de EU-etiketteringsrichtlijn discriminatie van Israël in de hand werkt en bedrijven in de betwiste gebieden dwars zit, moet deze snel van tafel.
  • 1117. De EU moet buitengewoon terughoudend zijn als het gaat om het toelaten van nieuwe lidstaten. Voor je het weet, is EU-uitbreiding geen export van stabiliteit, maar import van instabiliteit. Kandidaat-lidstaten moeten voluit voldoen aan de Kopenhagencriteria en toetreding van nieuwe landen moet de absorptiecapaciteit van de EU niet te boven gaan.
  • 1118. Onder andere de geschiedenis, het islamitisch karakter en het politieke bestel maken dat Turkije niet past bij de EU. Een ‘geprivilegieerd partnerschap’ is – ook voor andere buurlanden – wellicht wél mogelijk. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat China een nog grotere voet tussen de deur krijgt op het Europese continent.
  • 1119. Handel is goed voor de portemonnee en voor bondgenootschappen. Toch moet het model voor handelsverdragen op de schop. Dit is alleen al van belang in het licht van de effecten van een toekomstig handelsakkoord met het VK voor onze boeren, vissers en andere ondernemers. Voortaan moeten we via een impactanalyse vooraf óók de gevolgen in kaart brengen voor:
    • een gelijk speelveld voor Europese (landbouw)bedrijven;
    • gelijke toegang tot arbitrage voor bedrijven, burgers en organisaties;
    • het bewaken van democratische controle en nationale soevereiniteit;
    • de naleving van fundamentele mensenrechten, zoals godsdienstvrijheid en eerlijk werk;
    • de zorg voor de schepping en het milieu;
    • en de kwetsbare landbouw en bedrijvigheid in ontwikkelingslanden.
  • 1120. Op complexe en politiek-gevoelige thema’s als migratie streven lidstaten naar een balans tussen soevereiniteit en solidariteit. De EU blijft met twee woorden spreken: ruimhartige opvang voor echte vluchtelingen, maar een streng terugkeerbeleid voor niet-vluchtelingen en vluchtelingen korter dan vijf jaar in Nederland als de situatie weer veilig is. Dat vergt heldere afspraken met landen aan de oost- en zuidgrens van Europa over bijvoorbeeld goede opvang en afhandeling van asielaanvragen buiten de EU. EU-landen moeten hun grensbewaking op orde hebben en hun (economische) tanden laten zien bij niet-naleving van afspraken door bijvoorbeeld Turkije of Marokko.
  • 1121. Europese ontwikkelingssamenwerking moet met name gericht zijn op het wegnemen van de oorzaken van irreguliere migratie, het beschermen van kwetsbaar leven, en het bestrijden van moderne slavernij. Het Europees Ontwikkelingsfonds blijft buiten de EU-begroting (het MFK), zodat lidstaten zelf kunnen beslissen over de bestedingen.
  • 1122. De Europese begroting (het MFK) moet terug onder de 1% van het gezamenlijke BBP van de lidstaten. Het toezicht op doeltreffendheid van bestedingen wordt beter. Onbesteed geld wordt binnen een jaar na afloop van een MFK-periode teruggestort ten faveure van de nettobetalers. Daarmee moet ook een einde komen aan het stuwmeer aan verplichtingen bij de EU-structuurfondsen.
  • 1123. Het Centraal Plan Bureau (CPB) dient mogelijk te maken dat een politieke voorkeur voor lagere EU-afdrachten wordt meegenomen bij de doorrekening van verkiezingsprogramma’s.
  • 1124. Er komt geen Europese belasting of uitbreiding van de mogelijkheden van de EU om belasting te heffen. Dat is een rode lijn. Belastingheffing is een exclusieve taak van de lidstaten, en moet dat blijven. Wel streven EU-landen naar een gezamenlijk standpunt over BTW op vliegtickets, accijns op kerosine voor vliegtuigen en op stookolie voor zeeschepen.
  • 1125. Grote steden als Hamburg, Antwerpen en Rotterdam spannen zich al in om de grote cruiseschepen van walstations gebruik te laten maken, maar dit is een nogal ingewikkelde operatie. Het is in het belang van milieu en volksgezondheid om dit vlot te trekken. Daarom zet de Nederlandse overheid zich in voor een (Europese) stimuleringsregeling.
  • 1126. Nederland dient te voorkomen dat problemen met de euro worden aangegrepen om steeds meer macht over te dragen aan ‘Brussel’.
    • Een aparte eurozone-begroting is onnodig en onwenselijk.
    • Om een ‘transferunie’ te voorkomen moeten afspraken uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) niet worden versoepeld, maar strikt worden gehandhaafd, al was het maar omdat Noord- en Zuid-Europese landen zo verschillen qua arbeidscultuur en productiviteit. Conform het zogenaamde ‘BICC-voorstel’ moet een deel van de Nederlandse EU-bijdrage in ons land terugkomen en niet alleen naar Zuid- of Oost-Europese landen gaan.
    • De no-bailout-clausule in artikelen 123 en 125 VEU wordt in ere hersteld, zodat landen niet opdraaien voor elkaars staatsschulden. Bovendien wordt de target2-balans van eurolanden bij de ECB jaarlijks verrekend. Wellicht vergt dit een ‘aanloopperiode’ van risico- en schuldafbouw. Toetreders tot de EU moeten de vrijheid hebben om de euro (nog) niet in te voeren.
    • Er dient een exit-strategie te komen voor landen die de eurozone willen verlaten. In het geval van een EMU-exit, ontvangt dat land waar nodig tijdelijk economische en financiële ‘Marshall-steun’ van andere eurolanden.
  • 1127. Europese coördinatie bij de bestrijding van pandemieën zoals Covid-19 is wenselijk, bijvoorbeeld voor de uitwisseling van kennis en ervaringen en voor uniforme besmettingsinformatie, maar het zorgdomein is en blijft een nationale bevoegdheid.

Waarden verdedigen

  • 1128. De EU moet overal blijven opkomen voor geloofsvrijheid. Daarbij hoort ook dat er ruimte wordt geboden voor gewetensbezwaren van ambtenaren (het ‘Daniël-principe’). Europese rechtspraak moet borgen dat niemand mag worden verplicht tot het uitvoeren van werkzaamheden die indruisen tegen eigen geloof of levensovertuiging (‘reasonable accomodation’).
  • 1129. Programma’s voor ‘seksuele en reproductieve gezondheid’ zijn gericht op het beschermen van vrouwen en meisjes tegen (seksueel) geweld; niet op bevordering van recht op abortus en andere seculiere ‘verworvenheden’.
  • 1130. Volgens de Europese verdragen is ‘menselijke waardigheid’ een Europese waarde. Ook garandeert het Handvest het recht op leven. Op basis hiervan beschermt de EU het leven van ongeborenen en ouderen. Versoepeling van regels rond abortus en euthanasie staat daarmee op gespannen voet. Door werkgevers of andere partijen mag geen enkele druk, in welke vorm dan ook, op vrouwen worden uitgeoefend om hun zwangerschap te beëindigen. Ook wordt in geen geval subsidie verstrekt aan abortusorganisaties.
  • 1131. Gezinsbeleid is een bevoegdheid van de lidstaten. Dat moet zo blijven. Wel komt er een actieplan tegen pornografie en de over-seksualisering van kinderen en jeugd. Meer bewustwording is nodig als het gaat om de effecten van pornografie op onder meer de (psychische) gezondheid, relaties, veiligheid en privacy van zowel de ‘producent’ als de ‘consument’.
  • 1132. Het tegengaan van mensenhandel, moderne slavernij en (seksuele) uitbuiting – zeker van kinderen – verdient topprioriteit. EU-lidstaten werken intensief samen om te voorkomen dat vrouwen (onder druk of dwang) in de prostitutie terecht komen. Er komt een Europees uitstapprogramma voor prostitutie naar het model dat in Zweden wordt gehanteerd.
  • 1133. Nederland en andere EU-landen moeten hun strijd tegen antisemitisme echt goed coördineren. Nederland gaat pleiten voor een speciaal fonds voor het tegengaan van antisemitisme en steun aan Holocaust-overlevenden en hun families, bijvoorbeeld als ze ‘alijah maken’ (willen verhuizen) naar Israël.